Zuid-Korea zoekt erkenning burgerslachtoffers
In Zuid-Korea is een waarheids- en verzoeningscommissie bezig ooggetuigenverslagen van Amerikaanse aanvallen op burgerdoelen tijdens de Koreaanse Oorlog te vergelijken met documenten die het leger van de Verenigde Staten de laatste jaren heeft vrijgegeven. Dat levert het beeld op van gruwelijke misrekeningen en cynische willekeur van de kant van het Amerikaanse leger.
De commissie werd tweeënhalf jaar geleden opgericht en baseert haar onderzoekingen op honderden petities van slachtoffers, overlevenden en nabestaanden. Een van de aangrijpendste gebeurtenissen die de commissie onderzocht betreft het bombardement van een grot buiten het dorp Yeonchung, zo’n 195 kilometer ten zuidoosten van Seoul.Begin januari 1951 ontvluchtten de inwoners van Yeonchung hun huizen en trokken naar het zuiden, uit angst voor bombardementen. Nog maar 5 kilometer onderweg werd de dorpsbevolking met haar huisraad, lastdieren en vee tegengehouden bij een Amerikaanse wegversperring. Onder bedreiging met vuurwapens werden de dorpelingen gedwongen rechtsomkeert te maken. Honderden van hen keerden niet naar huis terug, maar besloten te schuilen in een nabij het dorp gelegen grot, de Gokgyegul ofwel ”grot van de huilende beek”. Het vee werd buiten de grot vastgebonden en het huisraad werd buiten opgeslagen.
Een van de mensen die destijds in de grot zaten is Cho Byung Woo, die indertijd negen jaar was. Hij vertelt wat er op een ochtend gebeurde, toen de dorpsgenoten al enige dagen in de 78 meter diepe grot hadden gebivakkeerd. Cho zat ergens achter in de grot toen hij plotseling geschreeuw hoorde. Even later kwamen verstikkende rookwolken naar binnen. „Ik rende naar voren en hoorde alleen maar geschreeuw en hoestende mensen. Waarschijnlijk was er al een aantal mensen dood.”
Cho werd door zijn vader de grot uitgegooid. Toen de jongen buiten was, zijn haar verschroeid, zag hij overal om zich heen dode mensen en dieren liggen. Hij zag hoe Amerikaanse vliegtuigen napalm uitwierpen en zijn dorpsgenoten neermaaiden. Voor zijn ogen werd een vriendje in zijn buik geraakt. „Zijn ingewanden hingen eruit. Zijn moeder gooide zich huilend op zijn lichaam, te midden van de kogelregen.” Bij het bombardement kwamen volgens overlevenden meer dan 300 mensen om.
Uit geheime stukken die nu zijn vrijgegeven en uit gesprekken met Amerikaanse piloten die in de Koreaoorlog vochten, blijkt dat de Amerikanen nauwelijks de moeite namen onderscheid te maken tussen Zuid-Koreaanse vluchtelingen en de Noord-Koreaanse vijand. Zo blijkt uit voorheen geheime dossiers dat de Amerikaanse legerleiding alle „mensen in het wit” als vijanden zag die moesten worden neergeschoten. Maar wit was de kleur die de meeste Koreaanse boeren en burgers traditioneel droegen. Dat wisten de Amerikanen.
Toenmalig piloot George Wolf, die bij de bombardementen van de grot betrokken was, zegt dat hij wel vaker „maffe orders” kreeg. Zo werd hem eens opgedragen eenvoudigweg te schieten op „alles wat bewoog.” Tijdens een vlucht boven Noord-Korea werd hem bevolen elk gebouw dat leek te worden bewoond, aan te vallen. Wolf stond net op het punt een gebouw te bombarderen toen er allemaal schoolkinderen naar buiten kwamen.
Volgens onderzoekster Kang Eun Ji hebben er heel veel van dit soort aanvallen plaatsgevonden. De commissie heeft nog ruim 200 gevallen op de rol staan om te onderzoeken. Het gaat daarbij vaak om slachtingen van tussen de 50 en de 200 mensen. Mogelijkerwijs wordt de commissie al in 2010 ontbonden, dus waarschijnlijk zullen niet alle gevallen onderzocht kunnen worden. De voorzitter van de commissie vindt dat de VS ook zelf gedetailleerd onderzoek moeten doen naar fouten die zijn gemaakt tijdens de oorlog in Korea.