Hoofdbrekens om verrotte fundering
Tiptop in orde leek de woning die Ko van den Brink in 2001 in het Friese Echten kocht. Een jaar later ontdekte hij scheuren in de muren. Wie draait er voor de kosten op?
Onaangenaam verrast was Ko van den Brink toen hij in 2002 scheuren ontwaarde in muren van zijn woning in de Echtenerveenpolder.Boosdoener is de wegrottende houten fundering. De palen zijn droog komen te staan en gaan rotten. Dat is funest voor de woning.
Dat die houten palen droog staan, heeft te maken met de jarenlange daling van het grondwaterpeil. Daar heeft het Friese waterschap (wetterskip Fryslân) de hand in gehad.
Is het waterschap daarmee ook aansprakelijk voor de schade aan de woning van Van den Brink -secretaris van de Belangenvereniging Funderingsproblematiek- en vele tientallen medebewoners die in hetzelfde veenweidegebied met soortgelijke problemen kampen? Dat is de cruciale vraag bij de bestuursrechter in Leeuwarden.
Het waterschap voelt er niets voor de kosten voor herstel van Van den Brinks woning te betalen.
Om burgers en boeren geen natte voeten te bezorgen, is het waterschap gehouden van tijd tot tijd het waterpeil te verlagen. „Als we dat niet zouden doen, zou heel Friesland blank komen te staan”, betoogt jurist D. van Dijk namens het waterschap.
Gedurende tientallen jaren van ’drooglegging’ is het grondwaterpeil tientallen centimeters gedaald, waardoor houten funderingen kwamen droog te staan en sluipenderwijs de verrotting toesloeg.
Deze waterpeilverlaging dient volgens Van den Brink „alleen puur het economisch belang van de landbouw met veronachtzaming van de belangen van anderen.” Door de verlaging wordt de bodem steviger en kunnen zwaardere landbouwmachines vaker het land op.
Naast waterpeilverlaging is er ook waterpeilaanpassing. Daarbij gaat het om een aanpassing die plaatsvindt in verband met de maaivelddaling wegens inklinking van het veen, ongeveer 5 millimeter per jaar.
Schade als gevolg van waterpeilverlaging komt -onder voorwaarden- wel in aanmerking voor vergoeding door het waterschap, averij door waterpeilaanpassing daarentegen niet.
Dat Van den Brink pas in 2002 het verrottingsproces aan de houten palen in de gaten kreeg, wil er bij het waterschap niet in. „Als er in dat jaar ook scheuren in de muren van de woning zaten, moet de rot op de palen eerder te zien zijn geweest.”
Het waterschap vindt dat de Echtenaar meer op zijn hoede had moeten zijn bij de aankoop van de woning in 2001. „De koper van een woning in een veenweidegebied zou standaard een funderingsrapport moeten opvragen. Let niet alleen op de kwaliteit van de kozijnen, kijk ook naar de fundering.” Als de koper beter had opgelet, had hij een lagere prijs kunnen vragen voor de woning, betoogt Van Dijk.
Huisbezitter Van den Brink bestrijdt dat hij de schade aan de palen al bij aankoop van het huis had kunnen vaststellen. „Bij vorige eigenaren is weliswaar de schade ontstaan, maar bij mij is die pas echt aan het licht gekomen.”
De inwoner van Echten vindt niet dat van hem mag worden verwacht dat hij bij aankoop tot in de puntjes op de hoogte is van de funderingsgeschiedenis van de woning en van waterhuishoudkundige ingrepen in de omgeving. „Moet ik op de hoogte zijn van de hydrologische geschiedenis van de afgelopen vijftig jaar en de verwachtingen op dat gebied voor de komende vijftig jaar?”
Een maand later stelt de bestuursrechter het waterschap in het gelijk. Ko van den Brink moet zelf in de buidel tasten. De rechter vindt aannemelijk gemaakt dat de schade aan de houten fundering al vóór de koop van de woning in 2001 is ontstaan en dat de paalrot toen al zichtbaar was.
De rechter komt tot die conclusie omdat niet is tegengesproken dat de palen in 2003 „geheel droog stonden” en omdat „niet wordt betwist” dat grondwaterdaling een „zeer geleidelijk proces” is. Dat de schade in 2001 nog niet „in volle omvang” bekend was bij de koper, „doet hieraan niet af.”