De Saambinder / De Bazuin / Centraal Weekblad
Bevindelijk gereformeerden hebben de rooms-katholieke theoloog Anselm Grün ontdekt, signaleert P. L. Rouwendal in De Saambinder, weekblad van de Gereformeerde Gemeenten. Hij geeft een genuanceerde typering van zijn gedachtegoed.
„Bruikbaar? Wie de werken van Grün leest, zal zich voor kunnen stellen dat hij een geliefd auteur is. Hij doet zich kennen als een ootmoedig mens. Zijn aandacht voor de mensen die het niet kunnen, die vastlopen, doet weldadig aan in een maatschappij die gekenmerkt wordt door streven en individualisme. Het doet ook weldadig aan vergeleken bij de nadruk die vele christenen leggen op het moeten van de mens waarbij aan diens onmacht voorbij wordt gegaan.Als ik Grün lees, moet ik denken aan Voetius. In zijn ”De praktijk der godzaligheid” citeerde deze volbloed gereformeerde theoloog met instemming verschillende rooms-katholieke auteurs. Hij verantwoordde dat met de woorden „wanneer ze iets goeds zeggen, dan is het ook heel goed.” Daaraan zat ook een keerzijde: vaak zeggen ze iets wat niet goed is, en dan is het soms ook helemaal niet goed. Voetius schroomde daarom niet de roomse leer van diezelfde auteurs als dwaling te betitelen. Voor Grün gelden beide dingen ook. Hij zegt heel goede dingen. Toch spijt het me dat ik zijn opvattingen als dwaling moet betitelen. Ondanks zijn ootmoed is Grün van mening dat we Christus „in onszelf” moeten vinden. Dat gaat dan weliswaar langs een weg van vastlopen met ons eigen kunnen, maar desondanks is hij van mening dat Christus in ons allen leeft. Hij noemt Christus zelfs „ons ware zelf”! „Christus, ons ware zelf, is de verloren drachme die wij in de wanorde van onze innerlijke woning hebben verloren en die wij nu moeten zoeken.”
Hier gaan de wegen radicaal uit elkaar. Christus wordt wel gevonden in een weg van ontdekking aan eigen onmacht; daarin stemmen we in met Grün. Maar dat is dan toch een Christus die we „buiten onszelf” vinden; niet in onszelf. En wie zichzelf als totaal verdorven leert kennen, zal Christus niet „ons ware zelf” noemen. Christus is daarentegen de totaal Onverdorvene, de Heilige, Die alles heeft wat wij missen en toch nodig hebben, en aan Wie alles ontbreekt wat wij hebben maar niet behoren te hebben. Nu kan Grün op terreinen als leiding geven en psychologie veel nuttigs en waars zeggen -net als veel andere vakbekwame mensen- maar als het gaat om geestelijke zaken is er helaas op zeer wezenlijke punten een fundamenteel verschil tussen zijn opvatting en de Schrift, hoe mooi sommige bladzijden uit zijn werk ook zijn.”
De Bazuin
In de dagen rond Koninginnedag, dodenherdenking en Bevrijdingsdag schrijft T. L. Bruinius in De Bazuin, kerkblad van de Gereformeerde Kerken hersteld, over de gang die God gaat in de geschiedenis.
„Geschiedenis is dus belangrijk. Ook voor christenen? Ook voor gereformeerden? Ja, juist ook voor ons. Er is wel eens een neiging om ons uitsluitend bezig te houden met de kerkgeschiedenis. Want dat de geschiedenis van Gods kerk belangrijk is, dat begrijpen we allemaal wel. De eerste acht verzen van Psalm 78 zijn velen van ons, terecht, op het hart geschreven. De jeugd van de kerk moet Gods grote daden leren kennen. Opdat de kinderen leren al hun vertrouwen op God te stellen.
Maar hoe zit het dan met de overige geschiedenis? Laten we die liggen? Zijn daarin dan niet Gods grote daden te bespeuren?
Het is goed om daar eens over na te denken. De hele geschiedenis van de mensheid, van de schepping van de mens tot de wederkomst van Koning Christus, is de geschiedenis van Gods gang met de wereld. Alles wat op aarde gebeurt, is in de hand van de Here. Alle dingen die geschieden hebben van de Here een plaats ontvangen in Zijn gang naar de Jongste Dag. O ja, dan is allereerst de geschiedenis van Gods kerk belangrijk. Maar die geschiedenis van de kerk is niet een geschiedenis op zichzelf. Die is aan alle kanten verbonden met de algemene geschiedenis van volken en naties. God is Koning, niet alleen van de kerk, maar van heel de wereld. Hij bestuurt niet alleen zijn eigen uitverkoren volk, maar alle volken. Hij regeert niet alleen de voorgangers van de gemeente, maar ook alle leiders en overheden in de wereld. Terwílle van zijn eigen volk.
Het is Hemelvaart geweest! God is Koning. En Hij heeft zijn Zoon aan zijn rechterhand gezet. De Zoon, de gekruisigde en weer opgestane Christus, heeft regeermacht ontvangen. Dat is de kern van de geschiedenis. Daar draait alles om. Ja, Christus is zelf het middelpunt. In de oude bedeling was alles, na de zondeval, er op gericht dat Hij komen zou. En nu, in de nieuwe bedeling, is alles gericht op zijn wederkomst, als het getal van de uitverkorenen vol is. We leerden vroeger het zo te zeggen: de geschiedenis van de kerk is de ruggengraat van de wereldgeschiedenis. Een ruggengraat ligt centraal en houdt het hele lichaam overeind. Zonder ruggengraat kan het lichaam niet bestaan. En dat is een goede vergelijking. Want we weten uit Gods Woord dat de Here inderdaad de wereldgeschiedenis laat voortgaan ter wille van zijn volk. Zonder de geschiedenis van Gods volk, zonder de geschiedenis van hen die door Christus zijn gekocht en betaald, zou er geen geschiedenis meer zijn.
„En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort” (Mattheus 24:22).
Christus en zijn onderdanen, de kern van heel de historie.”
Centraal Weekblad
Tijdens een groepsgesprek in een ziekenhuis vertelde Margriet van der Kooi de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Een van de deelnemers hoorde zijn eigen verhaal. In Centraal Weekblad, opinieblad binnen de Protestantse Kerk in Nederland, geeft Van der Kooi dat verhaal door.
„Ik was melkboer op ons dorp. Vroeger al, toen we nog met maten melk schepten. Later in een SRV-wagen. Het was altijd hard werken, maar het ging goed, ik deed het werk graag. Je bent een vrij man, ziet u. Ik kreeg op een dag een zere buik en moest naar het ziekenhuis. Nou, dat was niet best. Kanker in mijn darmen. Operatie, wekenlang ziekenhuis. Maar de dokter was tevreden en ik ook. Ik knapte op en mocht weer naar huis. Dan ben je blij en denk je dat iedereen blij voor je is. Ik kreeg heel veel post van mensen uit de kerk en uit het dorp. Nooit geweten dat je daar zo dankbaar voor kan zijn.
Op een dag kon ik weer aan het werk. Toen kwam de eerste domper. Een van de eerste klanten waar ik weer kwam was ook van onze kerk, u weet wel, ik ben van de Bond. Daar ben ik thuis. Ze zei: „Goris, ik betaal voortaan liever meteen, want met die ziekte van jou weet je het maar nooit. Je kan zomaar dood zijn. En dan heb ik liever geen schulden.”
Dat was de eerste die aan mij voorbijging zoals het daar staat. Toen kwam de tweede, die is ook van onze kerk. Hij zei: „Goris, je kan wel weer zo dapper beginnen, maar je weet zelf ook wel dat dat niet meer goed zal lukken. Je kan beter je bedrijf aan mij verkopen, dan ben je er maar vanaf.”
Weet u, die wagen was m’n lust en m’n leven. Ik dacht dat ik een dreun kreeg. Dat was de tweede en als daar staat dat die Leviet voorbijging, dan denk ik: zo precies was het. Die man ging aan mij voorbij.
Op een middag stond ik met m’n wagen in een straat. Kwam er een klein autootje achterop, hij parkeerde. Er stapte een jongeman uit, ik kende hem wel. Was wel tien keer geopereerd, hebben ze bij de dood weggesleept. Hij was niet van onze kerk, ik weet niet eens of hij wel naar een kerk gaat. Hij komt naar me toe, legt z’n hand op mijn schouder en zegt: „Jij en ik, wij weten bij Wie we het zoeken moeten. Volhouden hoor.”
Dat was voor mij nou de barmhartige Samaritaan. Dat hij zoiets zou zeggen, had ik nou nooit verwacht. Zoiets verwacht je niet van zulke mensen. Nog als we elkaar tegenkomen steken we een duim op naar elkaar. En we bedoelen hetzelfde: Jij en ik weten bij Wie we het zoeken moeten. Dat heeft me zo goed gedaan en nu ik het aan jullie allemaal vertel, kan ik er nog van snotteren. Bedankt dat ik het mocht vertellen.”