Beducht voor het kind van het protestantisme
„Een kind van het protestantisme. Dat was het modernisme voor rechtzinnige rooms-katholieken. Toen het theologische modernisme opkwam in de Rooms-Katholieke Kerk brachten zij het direct in verband met de beginselen van de protestantse theologie. Modernisme leidde in hun ogen tot atheïsme. Zij wezen het scherp af.”
Dat zei prof. dr. L. Kenis bij de opening van een driedaags congres over modernisme en antimodernisme in de Lage Landen tussen 1840 en 1940. Zaterdag werd het congres in Leuven afgesloten. Centraal stond een vergelijkende benadering van deze twee theologische bewegingen in Nederland en België en in rooms-katholieke en protestantse kringen. Hoofdorganisatoren waren de hoogleraren geschiedenis van het christendom in Leuven en Leiden, prof. dr. L. Kenis en prof. dr. E. G. E. van der Wall.Kerkelijke autoriteiten
Prof. Kenis wees zaterdag op een element dat telkens terugkeerde op het congres: de rol van de kerkelijke autoriteiten. „Zij speelden een cruciale rol in de geschiedenis van de modernistische beweging. Soms namen zij de aanhangers van afwijkende leerstellingen in bescherming, andere keren leidde hun optreden tot strenge veroordelingen en kerkelijke tuchtoefening.”
Vooral in de veel hiërarchischer gestructureerde Rooms-Katholieke Kerk konden tuchtmiddelen worden ingezet. Prof. dr. J. J. Kelley uit Dublin liet zien hoe de Belgische kardinaal D. J. Mercier de controle in de kerkprovincie probeerde te behouden. „De kerkelijke leider, die zelf niet geheel afwijzend stond tegenover alle moderne denkbeelden, deed er alles aan de moderne theoloog George Tyrrell te dwingen zich te conformeren.”
Tyrrell was in zijn jeugd protestant geweest. Dit feit maakte het heel gemakkelijk het modernisme in rooms-katholieke kring rond 1900 direct te herleiden tot protestantisme. Binnen het protestantisme was het modernisme reeds decennia eerder tot ontwikkeling gekomen.
Abraham Kuyper hekelde het modernisme in de Nederlandse situatie in 1871 in een geruchtmakende rede. Hij sprak over het modernisme als „een fata morgana op christelijk gebied.” De Groningse hoogleraar dr. A. L. Molendijk analyseerde deze retorisch buitengewoon krachtige afwijzing. „Kuyper ontzegde in deze rede aan de moderne theologie alle realiteit.”
Orthodoxe trekken
Prof. dr. G. Harinck bracht naar voren dat orthodoxie moderne trekken kon hebben, evenals modernisme orthodoxe. „Als historische bewegingen waren ze onderhevig aan alle mogelijke invloeden en gemengd van karakter. Bij de constructie van zijn neocalvinistische wereldbeschouwing maakte Abraham Kuyper gebruik van dezelfde academische instrumenten en inzichten als de moderne theologen. Hij deed dat ook met hetzelfde doel: verzoening tussen geloof en nieuwe kennis, tussen christendom en cultuur. Rond 1920 uitten jongere neocalvinisten de kritiek dat hij antwoorden had gegeven die in zijn systeem pasten, maar die niet pasten op de werkelijkheid. De feiten bleken sterker te zijn dan de principes, en een nieuwe zoektocht naar antwoorden begon.”
Voor lang niet alle neocalvinisten gold dat zij zich gedrongen voelden tot het zoeken naar nieuwe antwoorden. Dr. C. M. van Driel betoogde in een referaat over de kuyperiaanse Bijbelwetenschappers uit de tweede generatie neocalvinisten dat dezen zich in alles schatplichtig aan Kuyper bleven voelen. „De meeste van deze Bijbelwetenschappers werkten in de eerste helft van de twintigste eeuw in een vloed van studies consequent de globale inzichten van Kuyper over het Schriftgezag uit.”
Kunstmest
In een lezing over de van onkerkelijk uiteindelijk vrijzinnig-protestant geworden sociaal geograaf J. P. Kruijt (1898-1975) zette dr. H. Noordegraaf, docent diaconaat aan de Protestantse Theologische Universiteit te Leiden, uiteen dat orthodoxie niet per definitie leidde tot conservatisme. „Bekend is dat kerkelijk-gereformeerden reeds vroeg kunstmest gebruikten en aan zaadveredeling deden. Orthodoxie”, zo concludeerde Noordegraaf met Kruijt, „leidt alleen tot verzet tegen moderne middelen waar het vermengd is met traditionalisme. Tegelijk is het zo dat in gebieden waar weinig innovatie plaatsvond, de meeste mensen rechtzinnig-kerkelijk bleven. De ingebruikneming van moderne technologie bevorderde niet het geloof in een persoonlijke God Die alles bestuurde.”
Noordegraaf wierp de vraag op of het modernistische geloof een alternatief was voor mensen die het rechtzinnige geloof vaarwel zeiden. „Het antwoord daarop is ontkennend. Het vrijzinnige godsbeeld is abstracter. Als zodanig is het aantrekkelijk voor intellectuelen, maar minder voor de massa. Volgens Kruijt was het zelfs zo dat het modernisme, doordat het het geloof in de dogma’s verzwakte, de kerkelijke betrokkenheid van velen negatief beïnvloedde.”