Een eindeloze reconstructie
Hij overleefde twee concentratiekampen. Zijn oorlogsverleden verwerkte hij vooral door er veel over te praten. Meijer Groen: „Als ik niet kon slapen, lag ik eindeloos alles te reconstrueren.”
Hij is 92, maar dat is hem absoluut niet aan te zien. Met een kwiek gebaar opent Meijer Groen de deur van zijn gerieflijke woning in Ra’anana, net boven Tel Aviv. Een keppeltje tooit zijn dikke bos wit haar. Zijn Nederlands is nog altijd onberispelijk.Groen werd in september 1915 in Rotterdam geboren. Na een korte periode in Amsterdam kwam de Nederlandse Jood in 1932 in Zutphen terecht. Daar ging hij werken bij een papierwarenfabriek. Toen de onderneming eind jaren ’30 werd geliquideerd, begon hij voor zichzelf, eveneens in de papierwaren. Na de oorlog zou hij zijn zaak weer helemaal opnieuw opbouwen.
In Zutphen werd Meijer „met open armen ontvangen” door de Joodse gemeenschap. „Ik nam heel actief deel aan het gemeenschapsleven. Ik hielp bij begrafenissen en lijkwassingen. Daardoor viel ik nogal in goede aarde. In Amsterdam mocht ik dat allemaal niet.”
Vlak voor de oorlog uitbrak werd Groen gemobiliseerd. In mei 1940 hoorde hij als een van de eersten de Duitse vliegtuigen overkomen. „Een Joodse luitenant zei tegen me: Nu zijn we reddeloos verloren. Ik antwoordde: Dat overleef ik wel. Dat is altijd mijn parool gebleven.”
Na de capitulatie bezocht Groen zijn ouders in Amsterdam. „Mijn vader kuste me voor het eerst van mijn leven, omdat ik veilig was teruggekeerd. Later zijn ze gedeporteerd. Van ons gezin van vijf heeft alleen mijn jongste zusje het niet overleefd. Zij is in Auschwitz omgekomen.”
Verraden
Aanvankelijk leidde Groen een betrekkelijk normaal leven in Zutphen. Hij trouwde in 1942. In het voorjaar van 1943 besloot hij echter een verhuisvergunning voor Amsterdam aan te vragen, omdat alle Joden uit de provincie weg moesten. „Toen begon de ellende, want ik had geen onderduikadres. Uiteindelijk konden we in de flat van mijn broer terecht. Toen mijn broer werd verraden, waren we ook daar echter niet meer veilig.”
Ook Groen en zijn vrouw werden verraden. Kort nadat ze op hun nieuwe onderduikadres waren aangekomen, stonden ’s nachts om twaalf uur drie agenten van de SD bij zijn bed. „Ik gaf mijn valse persoonsbewijs. Direct zeiden ze: Dat is vals, kom je bed maar uit. In mijn colbert vonden ze nog meer valse persoonsbewijzen, mijn échte persoonsbewijs en een stapel distributiebonnen.
Ik had me voorgenomen me nooit over te geven en tot het einde te vechten. Ik vertelde die agenten dan ook dat we onder geen beding mee zouden gaan. Mijn vrouw was echter zo overstuur dat we uiteindelijk toch naar het politiebureau in de Ferdinand Bolstraat zijn gegaan. We hoefden niet de cel in. Een oudere agent vroeg me of hij nog iets voor ons kon doen. Ik was bang dat mijn zuster in dezelfde val zou lopen. Dus ik vroeg hem of hij haar een briefje wilde bezorgen. Dat was natuurlijk een vreselijke afweging. Ik heb toch het risico genomen. Hij heeft het gedaan en kwam zelfs met een antwoord terug.”
Na ondervraging werd het echtpaar Groen op zondag naar de Hollandse Schouwburg afgevoerd. Vandaar werden Joden op transport naar de kampen gesteld. „Het was daarbinnen een vreselijke toestand. Iedereen was hoogst nerveus. Ik had met mijn vrouw afgesproken dat we samen zouden blijven. Toen ik pas na anderhalf uur van een bezoek aan het toilet terugkwam -zo lang moest je in de rij staan- trof ik mijn vrouw huilend aan. Ze dacht dat ik alsnog was ontsnapt.”
Opnieuw werd Meijer door de SD ondervraagd, ditmaal door Aus der Fünten, een van de Duitsers die later als de Vier van Breda bekend zouden worden. „Ik dacht: Nu is het gebeurd met me. Nu krijg ik de kogel. Het enige wat hij tegen me zei was: Sie gehen nach Westerbork.”
In Westerbork kwamen Meijer en zijn vrouw in een ’gewone’ barak terecht. „Dat wij niet in een strafbarak werden geplaatst, hadden we te danken aan onze valse doopbewijzen”, vertelt de bejaarde Israëliër. „We hadden bladen uit het doopboek van de kerk gescheurd en vervalst. Ze zijn later door een NSB-burgemeester gelegaliseerd. Die documenten hebben echt ons leven gered.”
Theresienstadt
Na vijftien maanden kreeg de familie Groen te horen dat ze op transport zouden worden gesteld. Bestemming: Auschwitz, Bergen-Belsen of Theresienstadt. „Theresienstadt klonk nog het beste, en dat was achteraf gezien ook zo. Mijn vrouw zei later wel eens: Als dit het beste was, vertel me dan niet wat het slechtste betekende.”
In beestenwagons werden de Groens naar het Tsjechische Theresienstadt vervoerd. „We zaten met 77 mensen in een donker hok. Er was één emmertje waarin iedereen zijn behoefte moest doen. Gelukkig slaagden we erin het emmertje één keer leeg te gooien tijdens de reis. In het kamp werden we de trein uitgejaagd en moesten we alles achterlaten, op een handtasje na.”
Na drie dagen werd het echtpaar ondervraagd en gefouilleerd. „Dat gebeurde door de ondercommandant, een vreselijke rasboef. Hij gaf mijn vrouw een klap in haar gezicht. Gelukkig hebben andere mensen mij tegengehouden, anders had ik dit niet kunnen navertellen.”
Groen slaagde erin 250 gulden achter aanplakbiljetten in de barak te plakken. De ring van zijn vrouw verborg hij in een bloembak. „Die was korte tijd later verdwenen. Alleen een kookplaatje heeft de oorlog overleefd. Dat had ik in de aslade van een potkacheltje gestopt.”
Als eerste baantje kreeg Meijer de opdracht om in beslag genomen persoonlijke bezittingen van gevangenen te sorteren. „Daar kon ik nog een paar laarzen van mijn vrouw te pakken krijgen. Later moest ik vooral schoonmaakwerk doen. Mijn vrouw hield de kinderen bezig. Elke avond probeerde ik wat eten te stelen, meestal aardappelen. Die hing ik dan in een zakje tussen mijn benen.”
Regelmatig hoorde de Nederlandse Joden verhalen over Auschwitz. „Ze vertelden ons dat niemand ooit terugkwam. Ook in Theresienstadt stierven trouwens veel mensen, vooral aan ziektes als vlektyfus. Ik was zo bang dat ik besmet zou worden, dat ik vaak buiten de barak sliep. Bij het appel liet ik dan iemand anders mijn naam roepen.”
Op 10 mei 1945 kwamen de Russen in Theresienstad. „Ze gooiden ons sigaretten en chocolade toe”, herinnert Meijer Groen zich. De vreugde over de bevrijding duurde echter niet lang. „Doordat er in Praag een opstand uitbrak, moesten de Russen halsoverkop daarheen. Dus toen kwamen de Duitsers weer tevoorschijn. Ze dreigden met hun kanonnen een bloedbad in het kamp aan te richten. We hebben onderhandeld over een vrijgeleide, maar er is uiteindelijk toch geschoten. Na twee dagen waren de Russen weer terug.”
Via allerlei omwegen kwam Groen na de bevrijding weer in Zutphen terecht, waar hij zijn zaak opbouwde. Het oorlogsverleden heeft hij naar eigen zeggen geheel verwerkt. „Ik heb met een andere gevangene, Heijmans, afgesproken dat we hierover moeten vertellen. Dit is zo vreselijk, dit moet de wereld weten. En dat heb ik gedaan, van het begin af aan, ook aan de kinderen. Als ik niet kon slapen, lag ik eindeloos alles te reconstrueren.”
Vijftien jaar geleden bezocht Meijer Groen voor het eerst Theresienstadt. „Mijn vrouw wilde er nooit heen. Ik heb het na haar dood wel gedaan, als een soort afronding.”
Eind jaren ’90 zette Meijer voet op Israëlische bodem, samen met zijn dochter. „De sfeer bij ons thuis was wel zionistisch getint, maar ik had nooit plannen om me in Israël te vestigen. Na dat bezoek ben ik nog een tijdje tussen Nederland en Israël heen en weer gereisd. Vier jaar geleden heb ik toch besloten om hier permanent te gaan wonen.”
Hoewel Meijer Groen zijn oorlogsverleden heeft verwerkt, komen de gedachten aan die tijd nog vaak terug. „Als ik ’s winters de badkamer instap, moet ik wel eens denken aan al die mensen die in Auschwitz de badkamer in werden gejaagd en daar werden vergast. Dat is toch onvoorstelbaar? Iedere vergelijking met wat daar is gebeurd, gaat mank. Het fabrieksmatig vermoorden van mensen kent zijn weerga in de geschiedenis niet.”