Een getto voor de christenen in Irak
De minister van Financiën van Noord-Irak, Sarkis Aghajan, droomt van een autonoom gebied voor de christenen in zijn land. Wie gunt het deze door aanslagen en ontvoeringen geplaagde minderheid niet? Maar, zijn daarmee de problemen opgelost? En, willen alle christenen wel zo’n thuisland in het noorden van Irak?
Na de val van Saddam Hussein in 2003 heerste er onder de christenen een zeker optimisme met betrekking tot de toekomst. Maar die hoop werd al spoedig de grond in geboord door aanslagen van extremistische moslims. De christenen kregen meer vrijheid, maar wat is die waard als iemand zijn leven niet zeker is, vooral in het Arabische deel van Irak? Tegen die achtergrond valt het goed te begrijpen dat de christenen naar een eigen thuisland streven, waar ze werkelijk in vrijheid zichzelf kunnen zijn.Prof. dr. H. G. B. Teule, verbonden aan de universiteiten van Nijmegen en Leuven en onderzoeker van de positie van de christelijke gemeenschappen in het Midden-Oosten, vraagt zich echter af of het autonome gebied wel nodig is. „Ik ben er een voorstander van dat de christenen in Irak bepaalde rechten krijgen voor het behoud van hun taal en cultuur. Die zijn veel te interessant om ze niet in bescherming te nemen. Maar houdt dat tevens in dat er een autonome regio moet zijn? Ik geloof eerlijk gezegd niet dat dat nodig is.”
Volgens Teule is nog niet duidelijk waar de regio precies komt te liggen. „Die discussie moet nog worden gevoerd. Nou, zet twee mensen van de christelijke gemeenschap in Irak bij elkaar om daarover van gedachte te wisselen en de onenigheid begint.” Een ander probleem is volgens Teule de economische levensvatbaarheid van een eigen regio in het noorden. „Dat gebied is niet levensvatbaar. Omdat het zo klein is zullen de christenen er niet in voorspoed kunnen leven.”
Grootste gevaar
Dr. Otmar Oehring, hoofd van de in Aken gevestigde rooms-katholieke mensenrechtenorganisatie Missio, bevestigt de uitspraken van Teule. „Er is voor de Koerden niet eens genoeg werk, laat staat voor de christenen die erbij komen. Noord-Irak kan sowieso de instroom van christenen niet aan. In Noord-Irak zijn geen onderwijsmogelijkheden en er zijn te weinig medische voorzieningen. De Koerdische regio raakt eenvoudigweg overbelast. Een menswaardig bestaan voor de christenen is op dit moment niet mogelijk.”
Oehring krijgt berichten binnen dat christenen uit Noord-Irak verder trekken. „Dat betreft vooral jonge mensen. In Noord-Irak vinden ze niet wat ze zoeken. De regio biedt geen economische zekerheid. Maar misschien nog belangrijker: het is er ook niet veilig. Ook daar kunnen ze niet in vrede leven.”
Voor Oehring schuilt het grootste gevaar voor de christelijke enclave in de Koerden die veruit in de meerderheid zijn in Noord-Irak. „Voortdurend zullen de christenen omringd zijn door de Koerdische bevolking. De christenen zullen te maken krijgen met aanvallen van Koerden.”
De christenen in Noord-Irak geven aan dat ze eerder blij zijn met de Koerden als buren?!
Oehring: „De Koerdische regering zelf zegt dat ze goed is voor de christenen in Noord-Irak, maar wij weten dat de christenen in het openbare leven worden benadeeld. Als vertegenwoordigers van de christelijke gemeenschap in Irak naar het buitenland reizen en zich daar positief over de situatie uitlaten, doen ze dat omdat ze niet anders kunnen. Als ze zich negatief uitlaten over de regering van Koerdistan kunnen ze onder bepaalde omstandigheden niet terug naar hun land. Sommige christenen zeggen dat ze zichzelf in gevaar begeven als ze vrij spreken over de situatie in Koerdistan.”
Stedelingen
Teule denkt daarentegen dat de Koerden „een autonome regio voor de christenen geweldig” zullen vinden. „De autonome regio zal waarschijnlijk ten noordwesten van Mosul komen te liggen, dat betreft de zogeheten Vlakte van Nineve. Dat is voor een deel buiten het Koerdische deel van Irak. Maar omdat het zo dicht bij Koerdistan ligt, zal er een grote Koerdische invloed zijn. In feite schuift Koerdistan dan op richting de stad Kirkuk. En dat is wat de Koerden willen.”
Teule voorziet dat de christenen een speelbal worden van de Koerden. „Ook christenen in Irak zijn hiervoor beducht en ze zijn daarom niet gecharmeerd van samenwerking met de Koerdische autoriteiten. Gelet de ervaringen in het verleden twijfelt men aan de oprechtheid van hun bedoelingen.”
Volgens Teule gaan de christenen uit steden als Bagdad niet eens van harte naar Noord-Irak. „Die komen in een geheel andere maatschappij terecht dan waarin ze hebben geleefd. Het enige wat ze in Koerdistan kunnen doen is landbewerking. Dat hebben ze nooit gedaan, want het zijn stedelingen. Bovendien spreken ze geen Koerdisch en hebben ze niets met de Koerden. Generaties lang hebben ze te horen gekregen: „Met Koerden kun je geen zaken doen.” En nu moeten ze ineens in Koerdistan gaan wonen. Dat vereist een enorme psychologische omturning. Wat dat betreft is er bij de christenen ook scepsis.”
Teule voegt er onmiddellijk aan toe dat „een leven in Noord-Irak nog altijd beter is dan in Bagdad blijven of naar Jordanië of Syrië gaan en daar in armoede leven. Dus een aantal moet wel, maar het gaat niet van harte.”
Getto
Als grootste nadeel van een eigen regio noemt Teule de mogelijke reactie van de niet-christenen. „Niet-christenen in Bagdad kunnen dan tegen de christenen zeggen: „Kijk, jullie hebben nu je eigen regio. Ga daar maar naartoe. Wat doe je hier nog?” De christenen worden dan in een soort getto gedwongen.”
Een aantal christenen in Irak voorziet dat de kerk dan nog slechts een marginale rol zal vervullen. Teule noemt als voorbeeld Louis Sako, de Chaldeeuwse bisschop van Kirkuk. „Sako zegt: „Wij als Chaldeeuwse kerk, als grootste christelijke gemeenschap, hebben altijd een stem gehad in het geheel van Irak en dan laten we ons niet terugjagen in zo’n getto. Daarvoor zijn we geen christenen.” Hij noemt dan een tekort aan christelijk getuigenis.”
Zowel Teule als Oehring plaatst duidelijk vraagtekens bij een autonome regio. Teule is van mening dat het wel „goed zou zijn als de christenen bepaalde culturele rechten hebben.” Dat kan volgens hem ingevuld worden op de manier zoals in het tijdperk van Saddam Hussein. „Saddam richtte een Syrische academie op. Op de universiteit van Bagdad kwamen zelfs leerstoelen Syrisch (de liturgische taal van veel christenen in het Midden-Oosten, RZ). En ook boeken mochten worden gedrukt. Dat duurde echter niet lang. Saddam kwam tot het inzicht dat er in Irak maar plaats was voor twee etnische groepen: Arabieren in de eerste plaats en Koerden in de tweede plaats. Dus toen was het gedaan met het Syrisch. Ik wil hiermee slechts aangeven dat het verlenen van culturele rechten heel goed kan.”
De twee hopen dat de christenen overigens behouden blijven voor Irak. Oehring: „De kerken in het Westen, vooral de Rooms-Katholieke Kerk, willen dat de christelijke aanwezigheid in Irak gehandhaafd blijft. Dat moet ook om politieke en culturele redenen. Met betrekking tot de interreligieuze dialoog is het belangrijk dat er christenen in Irak zijn en blijven. Het is zeker ook de wens van veel gematigde moslims dat er in Irak christenen blijven.”
Teule: „Ik hoop dat de christenen in Irak blijven. Ja ja ja. Ik zou het rampzalig vinden als er geen christelijke presentie in Irak meer is. De christenen hebben zo’n enorme rol gespeeld in de geschiedenis van die regio. Die rol wordt ook erkend door Iraakse islamitische geleerden. Maar een tweede reden is natuurlijk: als Irak een land zonder christenen zou worden, wat voor olievlekeffect gaat dan niet op andere Arabische landen hebben?”
Eén naam
In Irak staan de kerkelijke leiders nog wel eens tegenover de christelijke politici, constateert prof. dr. H. G. B. Teule.
Na de val van Saddam Hussein realiseerden de christenen in Irak zich dat het noodzakelijk was de traditionele kerkelijke tegenstellingen opzij te zetten. Een aantal politieke leiders wilde komen tot één benaming voor de Chaldeeuwse, Syrisch orthodoxe, Assyrische christenen enzovoorts. Dit initiatief ging uit van de Assyrische Democratische Bweweging (ADB), kortweg aangeduid als de Zowa, de Beweging.
In 2003 bereikten de christelijke politici een compromis over een gemeenschappelijke naam: Chaldeeuws Assyrisch. In de voorlopige grondwet van Irak, goedgekeurd in juni 2004, werd gesproken over de „administratieve, culturele en politieke rechten van de Chaldeeuws Assyrische christenen.”
De Chaldeeuwse kerk moest niets van de benaming hebben en zei: „Een Chaldeeuws Assyrische kerk bestaat niet. Dat is kunstmatig en moet daarom uit de grondwet.” In de definitieve grondwet staat nu dat de Chaldeeërs,de Assyriërs, de Turkmenen en enkele andere groepen recht hebben op zekere culturele rechten. Daardoor wordt gesuggereerd dat de Chaldeeërs en de Assyriërs twee onderscheiden volken zijn.
Teule: „Er is een grote kloof tussen de christenen. Aan de ene kant zijn er de kerkleiders die vinden dat de patriarchen of bisschoppen het laatste woord moeten hebben. Aan de andere kant zijn er de politici die zeggen: „Oké, iemand is een Chaldeeër, of iemand is Assyriër of Syrisch orthodox, maar in het maatschappelijke debat moet je optreden als één groep. De kerkleiders willen daar niet aan, omdat hen dat zwakker maakt.”