Briefwisseling over Israëldebat
In de aanloop naar de vergadering van de generale synode van de Protestantse Kerk op donderdag 10 april, waar gesproken wordt over de verhouding van de kerk met Israël, voeren ds. H. Veldhuis, predikant in Culemborg, en ds. G. H. Abma, predikant in Gouda, een briefwisseling over dit thema.
Beste collega Abma,Humor is mooi, maar de slotvraag van mijn vorige brief, over Paulus, was niet humoristisch bedoeld, en ook niet om mij achter de apostel te verschuilen. Het was een serieuze poging elkaar te bevragen op basis van de Schrift. Het valt mij op dat een aantal kritische onderscheidingen van Paulus ten aanzien van ‘Israël’ vaak genegeerd wordt. Als iemand daar toch op wijst, krijgt hij algauw de waarschuwing (zoals ik die van u krijg) dat we niet hoogmoedig moeten zijn. Maar we kunnen beiden toch op bescheiden wijze in de leer gaan bij de héle Paulus?
Ik ben het van harte met u eens dat Gods liefde en beloften voor héél zijn volk van kracht blijven. En als niet-Joden (gojim) weten wij sinds Pinksteren dat we van diezelfde beloften mede-erfgenaam mogen zijn. Gods verbond is eenzijdig van oorsprong en die Oorsprong is betrouwbaar. Maar het verbond heeft een twéézijdige strekking: van óns wordt geloof gevraagd. Een bijzondere geloofsverbondenheid met anderen kan er daarom alleen zijn binnen het kader van dat tweezijdige verbond. Met Joden en niet-Joden die op dat verbond niet aanspreekbaar zijn, zijn we verbonden door het universele gebod van de naastenliefde.
Hierbij aansluitend: inderdaad, antisemieten baseren hun verwerpelijke ideologie op etnisch onderscheid en vervolgen daarom ook geseculariseerde Joden. Maar dat is geen reden onze eigen theologie ook op zulk etnisch onderscheid te baseren; integendeel.
Behalve op de Schrift zijn u en ik aanspreekbaar op het internationaal (volken)recht. Ik ben blij dat in de nieuwe PKN-nota zo duidelijk wordt gesteld dat dit internationaal recht en de resoluties van de VN ook voor de PKN moeten gelden als het primaire kader bij de beoordeling van het Midden-Oostenconflict. Aan de VN en het volkenrecht ontleent de staat Israël zijn bestaansrecht, reden temeer om het internationaal recht bijzonder serieus te nemen. Zou onze PKN op basis van dat internationaal recht dan niet een krachtiger appel op Israël moeten doen de VN-resoluties en de uitspraken van het Internationaal Gerechtshof te respecteren (bijvoorbeeld die over de muur en de annexatie van de Westelijke Jordaanoever)?
Het gaat mij er niet om Israël eenzijdig te kritiseren, alsof de Palestijnen niets te verwijten valt. Zij hebben zich te houden aan hetzelfde recht en dezelfde resoluties. Maar als u schrijft dat de onopgeefbare verbondenheid met Israël ons niet verhindert kritiek te oefenen op de Israëlische politiek, welke kritiek had of hebt u zelf dan?
Ik stel deze vragen omdat vaak wordt gezegd dat juist onze vriendschap met Israël een goede basis is voor het stellen van kritische vragen aan elkaar. Maar eerlijk gezegd merk ik daar weinig van. Ik heb de indruk dat bijvoorbeeld in de kring van Christenen voor Israël (door u vertegenwoordigd) men zich weinig gelegen laat liggen aan het volkenrecht en de VN, en dat daar zelden of nooit een kritische vraag wordt gesteld aan de Israëlische politiek. Maar misschien ziet u reden mijn beeldvorming op dit punt te corrigeren.
Met hartelijke groet,
Ds. H. Veldhuis