„Bij nieuwe onrust zijn wij de eersten die sterven”
Als in Ambon-stad de avond valt, voltrekt zich een stille uitwisseling van bewoners. Moslims vertrekken uit de christelijke wijken; christenen verlaten die van de moslims. Maar dat geldt niet voor iedereen. Enkele christenen zijn blijven wonen te midden van hun islamitische buren. Maar ze doen dat niet van harte. „Als er opnieuw onrust uitbreekt, zijn wij de eersten die zullen sterven.”
Geen christen wil er meer wonen sinds moslims en christenen op de Molukken elkaar de oorlog verklaarden en over en weer de meest gruwelijke slachtingen aanrichtten. Van 1999 tot 2003 kwamen daardoor in totaal zo’n 9000 mensen om het leven. Vijf jaar na het einde van het geweld, is de rust in Ambon-stad teruggekeerd. Maar de burgeroorlog heeft diepe sporen nagelaten.Zo is Ambon een verscheurde stad geworden, waar moslims en christenen er niet over peinzen weer onder elkaar te gaan wonen. Daarvoor zijn de traumatische herinneringen nog te vers en is het wantrouwen te groot.
En zodoende is Batumerah, de wijk in het noordoosten van Ambon-stad, een islamitische wijk geworden. Overdag durven christenen er wel te vertoeven, maar zodra de avond valt, begint er vanuit de wijk een stille uittocht en vanuit de christelijke wijken komt iets dergelijks op gang. Wat overdag oogt als een gonzende bijenkorf, waarin alles en iedereen door elkaar loopt en rijdt, is ’s avonds een tweedelig getto.
Maar niet alle christenen zijn uit de moslimwijk vertrokken, al is het aantal achtergeblevenen op één hand te tellen. Een van hen is Lorna (1959), moeder van vier kinderen en sinds 2001, toen haar man George werd vermoord, weduwe. Met haar kinderen Vanessa (1980), Deasy en George (allebei 1984) en Marin (1992) woont ze tussen moslims in de wijk Batumerah.
De directe omgeving van hun huis oogt nog als een slagveld: het puin van verwoeste huizen, waarin eerder christenen hebben gewoond, ligt er onaangeroerd - geen christen die eraan denkt om hier terug te komen. Ook Lorna’s huis ging in 1999 in vlammen op en ze moest toen met haar man en kinderen voor haar leven rennen om niet met hakmessen te worden afgemaakt.
Van 1999 tot 2006 werd het gezin, samen met enkele andere uit Batumerah gevluchte christenfamilies, opgevangen in een van de aangrenzende christelijke wijken, waar de synode van de Protestantse Kerk van de Molukken (de GPM) een leegstaande pastorie voor hen had klaarstaan. Het was niet toevallig dat het pand leegstond, zo op de grens met de moslimwijk van waaruit de christenen dagelijks werden bestookt. En het was in dit huis dat Lorna’s man werd vermoord door wat zij „ninja-achtige” types noemt, sluipmoordenaars die de woning ’s nachts binnendrongen en met wie George oog in oog kwam te staan toen hij poolshoogte ging nemen.
In 2006, drie jaar nadat de oorlog voorbij was, vond de kerkelijke leiding het welletjes en moesten de gezinnen vertrekken. Lorna is er nog verbitterd om. „Tijdens de oorlog durfde niemand van de kerk er te wonen, en mochten wij als menselijk schild dienen, toen de vrede terug was, konden we vertrekken.”
Sinds augustus vorig jaar woont ze weer tussen de moslims, op de grond die haar toebehoort. Op de plek is een compleet nieuwe woning gebouwd, die er vooral met hulp van de kerk is gekomen, want de subsidie die de regering geeft aan terugkerende vluchtelingen -de zogenaamde BBR, een bedrag van tussen de 1 en de 5 miljoen roepia (70-350 euro)- was al opgegaan aan kosten voor levensonderhoud, nog voordat er één steen op de andere lag. Met de grote uitruil van grond tussen moslims en christenen -„jullie kopen onze grond, wij die van jullie”- deed Lorna niet mee. Het is haar nog niet gelukt, zegt ze, om het huis voor een redelijke prijs te verkopen aan een moslim, en verder heeft ze geen idee waar ze naar toe zou moeten. Maar, voegt ze eraan toe, wat haar betreft vertrekt ze liever nog vandaag dan morgen.
Lorna oogt als een vrouw die haar mannetje staat - en dat moet ook wel als je als christelijke weduwe tussen moslims blijft wonen. Af en toe staat ze doodsangsten uit, vooral ’s nachts wanneer er in de buurt tumult uitbreekt. „Vorig jaar waren hier tot aan de vroege ochtend gevechten aan de gang tussen twee rivaliserende bendes; we zijn toen het huis uit gevlucht, hebben de deuren dichtgespijkerd en zijn maar weer naar de pastorie gerend, waar we de rest van de nacht en de ochtend hebben gezeten.”
Chinees vuurwerk
Vooral de kinderen verstijven af en toe van schrik zodra zich iets voordoet. Toen in februari de Chinezen het Chinees Nieuwjaar vierden en ’s avonds vuurwerk afstaken, raakte dochter Vanessa volledig in paniek. Lorna kon haar er nog net van weerhouden naar buiten te rennen, de rest van die avond en nacht heeft ze trillend van de stress bij haar moeder gelegen.
Niet dat de buren reden geven tot zorg - ze worden met rust gelaten, en sommigen van hen helpen het vaderloze gezin wel eens. Zelf probeert ze zo vriendelijk mogelijk te zijn, zegt Lorna, hoewel ze na de moord op haar man weinig sympathie kan opbrengen voor moslims. „Maar ik moet oppassen met wat ik op straat zeg, ik wil hen koste wat kost niet uitdagen.”
Overigens zijn het vooral dronken jongeren die de meeste schrik aanjagen. „Die hangen hier soms rond, weten dat wij christenen zijn, en staan dan buiten naar ons te roepen en te schreeuwen, of ze gooien stenen tegen het huis - dan hebben we het hier niet breed.”
Intussen weet ieder lid van het gezin wat hem te doen staat, zodra het mis zou gaan. Afgezien van het eigen vege lijf, moet er op dat moment nog slechts één ding mee het huis uit: de blauwe rugzak. Die bevat de spullen die het gezin absoluut niet mag achterlaten: diploma’s van de kinderen, documenten die het recht op dit stuk grond aantonen, en: enkele kostbare brieven. „We hebben afgesproken dat wie hem kan meegrissen dat niet zal nalaten”, vertelt Lorna, terwijl ze de -overigens behoorlijk zware- tas laat zien.
Dat ze op zondag als enigen de wijk verlaten om naar de kerk te gaan, daarmee hebben ze geen moeite meer. Hun grootste zorg betreft de toekomst: zal het rustig blijven in Ambon? „Wat als er ergens onrust ontstaat”, zegt Lorna, „en moslims en christenen weer op de vuist gaan? Dan weten we het: wij zijn dan hier de eersten die zullen sterven.”
Dit is het derde verhaal in een serie over christenen en moslims op Ambon.