Briefwisseling over Israëldebat
In de aanloop naar de vergadering van de generale synode van de Protestantse Kerk op donderdag 10 april, waar gesproken wordt over de verhouding van de kerk met Israël, voeren ds. H. Veldhuis, predikant in Culemborg, en ds. G. H. Abma, predikant in Gouda, een briefwisseling over dit thema.
Beste collega Abma,Vorig jaar september reageerde u in deze krant (29-9-07) met verontwaardiging op een artikel van mij over Israël en de Palestijnen. Uw reactie betrof onder meer mijn visie op de verkiezing van Israël; op dat punt wil ik graag deze briefwisseling met u beginnen.
Centraal staat voor mij de vraag of de ”onopgeefbare verbondenheid” met Israël in de toekomst zo beleefd kan worden dat we ook alle onrecht erkennen dat Palestijnen is aangedaan. Het was levensnoodzakelijk dat de kerk na eeuwen van antisemitisme en jodenvervolging de blijvende betekenis van Israël eindelijk leerde inzien. Maar het groeiende schuldbesef werkte ook als een sluier, waardoor we niet zagen wat de nieuwe staat Israël betekende voor de Palestijnen: 450 verwoeste dorpen, etnische zuivering, blijvende onrechtmatige bezetting en discriminatie. Daarmee praat ik geenszins de Palestijnse aanslagen op joodse burgerdoelen goed. Maar bevangen door onze ”onopgeefbare verbondenheid” krijgt de Israëlische politiek meestal het voordeel van onze twijfel, ten koste van de Palestijnen.
Er is daarom alle reden te beseffen dat een bijzondere verbondenheid van de kerk met Israël er alleen kan zijn op basis van de Schrift. Dat betekent dat zo’n verbondenheid, naast die met christenjoden, alleen betrekking kan hebben op gelovige joden met wie wij het Oude Testament (de Tenach) delen als gemeenschappelijke basis. Als we met onze ”onopgeefbare verbondenheid” ook geseculariseerde joden en Israëli’s een religieus aura geven, leidt dat in de praktijk tot een voorkeursbehandeling die in strijd is met het internationaal recht. We moeten buitengewoon alert blijven op antisemitisme, maar er is geen reden joden en Israëli’s in het algemeen een bijzondere religieus-politieke status toe te kennen.
Ik volg hierbij de apostel Paulus in zijn brieven aan de Romeinen en de Efeziërs (maar anders dan de nieuwe PKN-nota, die zeer eenzijdig uit de Romeinenbrief citeert). Paulus’ verkiezingstaal is beweeglijker dan die van onze gereformeerde traditie: verkiezing kan later verwerping worden en omgekeerd; natuurlijke takken worden afgebroken maar kunnen later weer geënt worden op de stam van Gods beloften.
Paulus brengt krachtig naar voren dat Gods beloften voor heel het joodse volk, -gelovig of niet- eeuwig en onberouwelijk zijn (Rom. 11); dat is de stam van zowel de natuurlijke als de geënte takken. Maar door die beloften alléén heeft het volk nog geen bijzondere kwaliteit in zichzelf. Met pijn in zijn hart benoemt Paulus zijn volksgenoten die Jezus afwijzen als niet meer dan „verwanten naar het vlees”, en spreekt hij over verkiezing van slechts een kleine rest. „Niet allen die van Israël afstammen zijn Israël”, terwijl de christenen uit heidenen wel als mede-erfgenamen bij de kinderen van Abraham mogen horen.
Als joods apostel mag Paulus veel kritischer zijn naar zijn joodse volk dan wij. Maar als gelovige joden door hem gezien worden als „kinderen van het vlees” (omdat ze Jezus afwijzen), op welke Bijbelse gronden zouden wij dan onopgeefbaar verbonden zijn met geseculariseerde joden en Israëli’s?
Joden die niet geloven in Jezus Messias ziet Paulus als „afgebroken takken…”
Collega Abma, is Paulus nu ook een vervangingstheoloog?
Met hartelijke groet,
ds. H. Veldhuis