„Een eeuw geleden waren al deze kusten Grieks”
In Kadikalesi, op de punt van het schiereiland van Bodrum, maakt de weg een slinger tussen de moskee en de witte koepel van een Turkse waterput. En zo valt het oog op het Griekse kerkje halverwege de helling: een stille getuige van 1923, toen 1,5 miljoen Grieken uit Turkije werden verdreven. Voor beide landen zijn de gevolgen nog steeds groot.
Boven in de stenen deurpost van de kleine kerk staat een jaartal, 1870. Het kerkje is verlaten en deuren en ramen zijn verdwenen. De kloosterlingen van het bijbehorende klooster moeten in 1923 zijn vertrokken.In Kadikalesi wordt de kerk sinds kort omringd door vakantiebungalows en ernaast is een zwembad gemaakt. Twee schijnwerpers verlichten het bad ’s avonds en het vakantiepark heeft zelfs elementen van het klooster opgenomen in zijn architectuur, legt de eigenaar vriendelijk uit, zoals de stenen toren bij de ingang. Vanuit het park heeft men een prachtig uitzicht over de baai en in de verte tekent zich het donkere silhouet af van het Griekse eiland Kalymnos.
Mijn herinneringen gaan een paar jaar terug, toen ik in Saloniki in Noord-Griekenland op een vroege ochtend in de bus naar Istanbul stapte. Langzaam koerste de bus door Macedonië en Thracië en pikte her en der lokale moslims op, meestal Grieken, op weg naar familie of vrienden in Turkije. Ik raakte aan de praat met een Griekse veertiger, Jorgos. Zijn verhaal zette mijn hele voorstelling van de verhouding tussen Grieken en Turken op losse schroeven.
Hij vertelde dat hij op bezoek ging bij verre familieleden in de bergen achter de stad Trabzon, helemaal in het noordoosten van Turkije, in de regio die grenst aan Georgië. Zijn grootouders waren als kind naar Griekenland uitgewezen, maar er waren familieleden achtergebleven met wie altijd nauwe contacten zijn blijven bestaan. Zelf kwam hij graag in Turkije en hij had zich de taal eigen gemaakt.
De bus maakte een lange tussenstop in Tekirdag, een oude havenstad in Turks Oost-Thracië, waar de passagiers op de kade aan de maaltijd werden genodigd. Terwijl Jorgos de Turkse keuken aanprees en de pelikanen tussen de tafeltjes om voedsel liepen te schooieren, vertelde hij het verhaal van de Pontische Grieken, die nog altijd hunkeren naar hun verloren vaderland.
Pontiërs
Op een koude dag in januari 1923 krijgen de Grieken uit Trabzon te horen dat ze zich binnen een uur in de haven moeten melden voor hun transport naar Griekenland. Het is de uitkomst van een jarenlange strijd om het gebied, waarbij Pontische Grieken zelfs hebben gedroomd van een eigen staat, en nu de rekening krijgen gepresenteerd. De oorlog had al eerder geleid tot massadeportaties van Grieken en anderen. Onder de Armeniërs in dezelfde contreien was tijdens de Eerste Wereldoorlog de deportatie zelfs uitgelopen op een genocide.
Nu viel ook het doek voor een Grieks volk -”Pontisch” verwijst naar de Zwarte Zee- dat kon bogen op een bijna 3000 jaar oude geschiedenis. Tot op de dag van vandaag vormt het, met hardnekkig gekoesterde eigen tradities, een herkenbare gemeenschap in Noord-Griekenland. De overlevende Pontiërs werden vooral naar Macedonië en Thracië gestuurd, om gebieden te ”vergrieksen” die tot dat moment vooral door Zuid-Slaven, Pomaken en Turken worden bevolkt.
Saloniki, tegenwoordig de tweede stad van het land, was vooral een centrum van Ladinosprekende Joden. In 1912 viel het in Griekse handen en alleen door de massale toestroom van Pontische vluchtelingen kon de stad ”Grieks” worden.
In het verre Trabzon staat nog de Haghia Sophia uit de 13e eeuw, toen ”Trebizonde” zelfs tijdelijk een keizerlijke Byzantijnse hoofdstad was. In 1957 werd de kerk prachtig gerestaureerd.
Nationalisme
De Pontiërs waren het slachtoffer van een onderling akkoord tussen Griekenland en Turkije, na jaren van oorlog. De grote bevolkingsruil was het sluitstuk van een verwarrende eeuw, waarin een oude wereld schoksgewijs plaatsmaakte voor de moderne tijd. In het Ottomaanse rijk was religie de bepalende factor. De macht was altijd in handen van moslims en dat konden Turken zijn, maar evengoed Albanezen of anderen. Daarnaast waren er ”millets” (religieuze gemeenschappen, js) van orthodoxen, Joden en Armeniërs. De orthodoxe millet werd gedomineerd door Grieken, maar omvatte ook Slaven, Roemenen en tal van anderen. Elke millet had zijn eigen rol: de Ottomaanse handel en financiële wereld was volledig in handen van de christelijke en Joodse minderheden.
In deze wereld doet begin 19e eeuw een nieuwe ideologie zijn entree. Voor het nationalisme draait alles om de natie en het ideaal van een eigen natiestaat. In de Ottomaanse wereld is vooral de Griekse opstand van 1821 een keerpunt. Die leidt tot de stichting van een armlastig Grieks koninkrijkje. Maar de ideologische invloed zal veel verder reiken.
Gaandeweg dringt het nieuwe denken door en in de Eerste Wereldoorlog zal een grote ontlading volgen. De invloed is het grootst op de Balkan, vanouds een kerngebied van het Ottomaanse rijk. Nieuwe natiestaten scheiden zich af: behalve Griekenland ook Servië en later Roemenië en Bulgarije, tot in 1912 praktische alle Europese gebieden verloren gaan.
Zelfs de Orthodoxe Kerk, geleid door de patriarch van Constantinopel, moet mee. Overal begint ze nationale gedaantes aan te nemen: Grieks-, Bulgaars-, en Roemeens-Orthodoxe Kerken ontstaan en er is zelfs sprake van een Turks-Orthodoxe Kerk.
Tegelijk heeft de gewone bevolking geleerd tussen alle machten door te koersen en van velen is niet eenvoudig vast te stellen bij welke religie ze precies horen - er bestaan zelfs schemergebieden tussen christendom en islam. Beroemd is het antwoord van boeren uit Macedonië op de vraag naar hun godsdienst. „Wij zijn goede moslims”, luidt hun verzekering, waarop ze zich bekruisen en veiligheidshalve toevoegen: „Maar van de maagd Maria.”
Lausanne
Nog moeilijker laten veel inwoners van het Ottomaanse rijk zich indelen qua etniciteit. De nieuwe Griekse natiestaat grijpt terug op de Griekse oudheid en noemt zijn burgers Hellenen. Maar begin 20e eeuw vallen de meeste Grieken nog steeds onder Ottomaans bestuur en daar heten ze ”Roem”. En in de Ottomaanse context staat ”Roem” (van ”Romioi”, het Griekse woord voor Romeinen) niet voor een etniciteit, maar voor een religie: de Grieks-orthodoxen, van welke herkomst ook.
Deze Ottomaanse ”Grieken” wonen overal in het rijk, maar de grootste concentraties bevinden zich in de kuststreken van het huidige Turkije. Na de Eerste Wereldoorlog eist de Griekse leider Venizelos al deze gebieden op: het hele westen en zelfs de noordkust, tot Trabzon toe. Inclusief natuurlijk Istanbul, de gedroomde hoofdstad van een herrijzend Grieks-Byzantijns rijk - de Griekse koning Constantijn laat zich al een mantel aanmeten om waardig als nieuwe Byzantijnse keizer Constantinopel te kunnen binnenschrijden. In 1919 landt het Griekse leger in Smyrna (Izmir) en rukt op naar Ankara. Daar wordt het in 1922 verpletterend verslagen door generaal Mustafa Kemal, de nieuwe Turkse leider, die zich later Atatürk laat noemen. Het trekt zich in wanorde terug, miljoenen burgers in zijn kielzog meeslepend.
In 1923 gooien Venizelos en Atatürk het in Lausanne op een akkoordje. Beiden stemmen in met een bevolkingsruil: alle Grieken worden uitgewezen naar Griekenland en alle Turken naar Turkije. Maar met het Verdrag van Lausanne is iets eigenaardigs aan de hand. In artikel 1 gaat het uitsluitend over ”burgers van de Grieks-orthodoxe religie” en over ”burgers van de moslimreligie”. In plaats van etnische Grieken en Turken ruilen de landen dus hun orthodoxen en moslims met elkaar uit - de enige categorieën die de Ottomaanse wereld kent.
De gevolgen zijn ernaar. De 1,5 miljoen ’Griekse’ verdrevenen omvatten alle mogelijke etniciteiten. Een Britse legerkapelaan ziet in Athene vol verbazing Armeense, Georgische, Mingreelse en allerhande Syrische vluchtelingen langstrekken. „Wie zou hebben voorzien dat de oorlog zelfs Assyriërs zou losrukken uit hun bergen bij Ninevé en zou neerwerpen op de kusten van Attica?”
Zelfs de orthodoxen van Cappadocië, hartje Turkije en tegenwoordig een belangrijke toeristische trekpleister, krijgen van de ene op de andere dag te horen dat ze moeten vertrekken. De bijzondere groep, misschien wel 100.000 zielen groot, is Turkstalig. Maar hetzelfde geldt voor andere groepen uitgewezen ’Grieken’ - ook veel Pontiërs spreken alleen Turks.
Kreta
En zo moeten op sommige plaatsen Griekstalige moslims letterlijk het veld ruimen voor Turkstalige nieuwkomers. Omgekeerd zijn er kustplaatsen in Turkije waar een Turkssprekende christelijke bevolking plaatsmaakt voor Griekstalige moslims, hier ”Valaades” genoemd.
Zoals op Kreta. Ten tijde van de Griekse opstand van 1821 leven op het eiland ongeveer evenveel moslims als christenen, maar in de eeuw die volgt zullen alle moslims vertrekken. In Turkije vormen ze tot de dag van vandaag een herkenbare groep - alleen al uniek omdat ze van huis uit Grieks spreken. Hun Kreta-Grieks leeft nog steeds voort onder ouderen.
Zowel Griekenland als Turkije weet de nieuwkomers vervolgens te overtuigen van hun nieuwe nationale identiteit. Volgens een bekend patroon worden vluchtelingen met andere etnische achtergronden vaak veel feller ”Turks” of ”Grieks” dan autochtonen - en dat verklaart mede het virulente nationalisme dat in beide landen voorkomt.
Want beide moderne natiestaten zijn zwaar gestempeld door de gebeurtenissen rond de Eerste Wereldoorlog. In Griekenland bestond een kwart van de bevolking uit vluchtelingen en barstten de steden uit hun voegen. Voor Turkije waren de gevolgen nauwelijks minder groot. Bijna 4 miljoen mensen, een vijfde van de bevolking, kwamen om in de jaren rond de Eerste Wereldoorlog - vooral Turken, maar ook 800.000 Armeniërs en 300.000 Grieken. Anderhalf miljoen verdreven moslims kwamen in hun plaats. Maar het ingrijpendst was de totale verdwijning van de christelijke minderheden: na alle oorlogen en deportaties was alleen een overwegend islamitische boerenbevolking overgebleven.
Dit is de paradox van de moderne natiestaat. Het nieuwe Turkse bewind dat besloot de oude christelijke minderheden te verdrijven, vooral Grieken en Armeniërs, was niet islamitisch - maar bestond juist uit moderne, hoogopgeleide revolutionairen. Atatürk, die van godsdienst niets moest hebben, stichtte op dergelijke fundamenten de seculiere republiek Turkije.
In 1923 koos zowel Turkije als Griekenland voor een toekomst als etnisch homogene staat. Maar die nationale staat was alleen mogelijk wanneer ze hun moslims of orthodoxen verdreven. De paradox van 1923 was dus dat twee uitgesproken nationalistische staten allebei teruggrepen op de oude scheidslijnen tussen de religies - en op grond daarvan een nieuwe nationaliteit schiepen. Vijf eeuwen islamitisch bestuur hadden van Turkije geen homogeen Turks-islamitisch land gemaakt - de seculiere republiek deed dat wel.
Koeien
Hüseyin Sahin (50) heeft zijn hele leven in de stad Bodrum gewoond. Natuurlijk kent hij de verhalen van de vluchtelingen uit Kreta die naar Bodrum kwamen - zijn eigen grootvader kwam uit Kreta - en van de Grieken die uit Bodrum vertrokken. „Honderd jaar geleden waren al deze kuststreken Grieks. Maar er waren geen problemen, het was alleen een politieke kwestie. In mijn jeugd stond hier bij de Petrusburcht nog een Griekse kerk, tot ze werd gesloopt. In het kapelletje op de heuvel hadden wij vroeger een paar koeien staan. Nu schijnen ze er weer plannen mee te hebben.”
Constantinopel werd Istanbul
De Italiaanse schrijver Edmondo de Amicis staat in 1896 in Istanbul op de Galatabrug. In een uur tijd ziet hij van alles langskomen: Joden, Grieken, Armeniërs, Turken, maar ook Slaven, Albanezen, Koerden, Druzen, Georgiërs, Maronieten - de volkeren van het Ottomaanse rijk die ook de hoofdstad bevolken, herkenbaar aan hun kleding. Ongeveer de helft van de inwoners is niet-moslim en niet ten onrechte kent de hele wereld de stad nog steeds onder de Griekse naam Constantinopel.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog dromen de koningen van Griekenland en Bulgarije en vooral de Russische tsaar van een hersteld Byzantijns rijk met Constantinopel als keizerlijke hoofdstad. Na de oorlog wordt het bestuurd door de geallieerden. Vanuit die enclave moet de laatste sultan machteloos toezien hoe de Turks-Griekse oorlog (1919-1923) een militair bewind aan de macht brengt dat Ankara tot hoofdstad uitroept van een nieuwe seculiere republiek.
De sultan gaat in ballingschap en Istanbul wordt aan Turkije toegewezen. Maar de stad blijft buiten de grote Turks-Griekse bevolkingsruil en de orthodoxe patriarch houdt -zeer tegen de zin van de Atatürk- zijn zetel. Als tegenprestatie mag Griekenland de moslims van Thracië niet uitwijzen.
Vanaf 1930 heet de stad officieel Istanbul. Toch zijn sindsdien de Grieken uit Istanbul, in 1923 nog zo’n 150.000 op een bevolking van een half miljoen, bijna allemaal vertrokken. Een keerpunt vormen de rellen van 1955, ten tijde van oplopende spanningen over Cyprus. Nobelprijswinnaar Orhan Pamuk beschrijft in zijn boek over de stad hoe de Griekse winkels van zijn kinderjaren werden geplunderd en de Grieken verdwenen - Constantinopel was definitief Istanbul geworden.