Toelating stagneert van landbouwgiffen
Nederlandse boeren hebben minder middelen om plantenziekten en onkruid te bestrijden dan hun Europese collega’s omdat de toelating van bestrijdingsmiddelen stagneert.
Dat is de voornaamste conclusie van de Algemene Rekenkamer in haar rapport over de toelating van bestrijdingsmiddelen in de landbouw. De Rekenkamer heeft het onderzoek woensdag overhandigd aan de Tweede Kamer.
Volgens de Rekenkamer verbiedt de overheid bestrijdingsmiddelen voordat dat in de rest van de Europese Unie het geval is, en duurt het lang voordat er nieuwe, minder schadelijke middelen beschikbaar zijn. Het gevolg is dat Nederlandse telers het moeten doen zonder bepaalde bestrijdingsmiddelen die in de meeste andere lidstaten wel zijn toegestaan.
Het overheidsbeleid voor de toelating van bestrijdingsmiddelen en de gevolgen hiervan zijn volgens de Rekenkamer onduidelijk. Zo zijn voor het verbouwen van bijvoorbeeld paprika, witlof en bleekselderij veel te weinig middelen voorhanden. Deze groenten worden in Nederland niet grootschalig en wijdverbreid geteeld, en dit maakt het voor fabrikanten van bestrijdingsmiddelen oninteressant om nieuwe en minder schadelijke middelen te ontwikkelen.
Minister Veerman (Landbouw) is het eens met de conclusie dat de toelating van bestrijdingsmiddelen onduidelijk is en haar doel voorbij lijkt te schieten. Hij heeft toegezegd de doelstellingen van het beleid opnieuw te bekijken en vast te leggen.
Landbouworganisatie LTO-Nederland is blij met het rapport van de Rekenkamer. „Dit onderzoek bevestigt wat wij al jaren zeggen. Het toelatingsbeleid voor bestrijdingsmiddelen is een chaos en het heeft Nederlandse boeren veel schade berokkend,” aldus voorzitter G. Doornbos.
Doornbos ziet het rapport als een steun in de rug voor een drastische wijziging van het toelatingsbeleid. „De eerste gesprekken hierover worden al gevoerd met minister Veerman en andere bewindslieden”, verklaarde Doornbos. „Natuurlijk willen we werken met de meest moderne en minst schadelijke bestrijdingsmiddelen, maar onze concurrentiepositie binnen Europa moet er niet slechter van worden.”