Kind uit beeld bij wet homoadoptie
DEN HAAG - De Tweede Kamer debatteert woensdag en donderdagover het wetsvoorstel om adoptie van buitenlandse kinderen door homoparen mogelijk te maken. Een wet met een hoog symbolisch gehalte. En een wet waarin de belangen van het kind nauwelijks zijn meegewogen.
„Ongewenst”, „weinig zinvol” en „afwijkend van de grondslag van adoptie”; de Raad van State, het belangrijkste adviesorgaan van de regering, had vorig jaar weinig vleiende woorden voor het wetsvoorstel om adoptie van buitenlandse kinderen door homoparen te regelen. Niet doen, adviseerde de raad.Toch zal een grote meerderheid van de Tweede Kamer het wetsvoorstel steunen. Want het „mot en het zal.” En het liefst een beetje snel ook, zoals D66-leider Pechtold het verwoordde.
Uitgangspunt voor D66, VVD, PvdA, SP, GroenLinks en PVV is de „rechtsongelijkheid” tussen heterostellen en homoparen. Hetero’s kunnen wel een kind uit het buitenland aannemen, homo’s kunnen dat niet, en die „onzinnige ongelijkheid” moet snel verdwijnen, redeneren de partijen. Daarbij vergeten ze het negatieve advies van de Raad van State.
Het wetsvoorstel heeft om verschillende redenen een hoog symbolisch gehalte. In de eerste plaats vanwege de onwil van andere landen om adoptiekinderen aan homoparen af te staan. Al sinds april 2001 bestaat voor homoparen de mogelijkheid om een kind uit Nederland te adopteren. Destijds wilde het paarse kabinet juist vanwege de negatieve reacties van landen als China, India en Thailand niet aan adoptie van buitenlandse kinderen. Het had even daarvoor een onderzoek gedaan onder 25 landen met adoptiekinderen voor Nederland; de 14 landen die reageerden waren ronduit negatief.
Herhaling van het onderzoek in 2005 leverde dezelfde afwijzende reacties op. Aziatische, Zuid-Amerikaanse en Afrikaanse landen willen gewoonweg geen adoptiekinderen aan homoparen afstaan. In de woorden van de Raad van State: „Het wetsvoorstel wekt bij betrokkenen verwachtingen die niet waargemaakt kunnen worden.”
De nieuwe wet heeft om nog een andere reden een hoog symbolisch gehalte. Politieke partijen zien de wet als voltooiing van homo-emancipatie. In 2000 het homohuwelijk, een jaar later adoptie van kinderen uit Nederland, en nu dan eindelijk de buitenlandse kinderen.
De achterliggende gedachte van D66, VVD, PvdA, SP, GroenLinks, PVV en ook van CDA is: er mankeert niets aan homoseksuele mensen, zij kunnen net zo goed opvoeden als heterostellen. Vanuit die gedachte strijden zij, onder druk van homobelangenorganisatie COC, voor wat in hun ogen rechtvaardigheid is.
De Raad van State bracht vorig jaar de grondslag van adoptie nog eens in herinnering: bescherming van het kind. Die notie is in de pleidooien van de meeste partijen afwezig. Minister Plasterk, die verantwoordelijk is voor homo-emancipatie, moest bij het debat zijn, opperde een Kamerlid. „Nee, niet minister Rouvoet van Jeugd en Gezin.” Gelijkberechtiging en homo-emancipatie, dat zijn de leidende begrippen. Niet het welzijn van het kind.
Wetenschappelijke studies over adoptie door homostellen zijn er nog nauwelijks. En de studies die er zijn spreken elkaar tegen. Wel zijn wetenschappers het eens over de verhoogde kans op gedragsproblemen bij buitenlandse adoptiekinderen. Adoptie is op zich al een gebeurtenis die ze moeten verwerken.
ChristenUnie en SGP zijn de enige partijen met fundamentele bezwaren, de enige partijen die tegen zullen stemmen. Ze wijzen op de dubbele uitzonderingspositie van adoptiekinderen: én geadopteerd, én twee vaders of twee moeders. Het CDA, dat in 2000 tegen het homohuwelijk stemde, zal het wetsvoorstel in meerderheid steunen. CDA-Kamerlid De Pater: „Mijn fractie zegt: Nu we toch al het homohuwelijk hebben, moeten we homoparen ook niet meer uitsluiten van adoptie.” Wel zullen sommige CDA’ers op principiële gronden tegenstemmen. Hoe groot die minderheid is zal bij de stemming blijken.