„Taal drager van religie immigranten VS”
HOLLAND - Onder de Nederlandse immigranten in Amerika heerste lang de overtuiging dat de eigen taal het best in staat was om de godsdienstige erfenis door te geven. Ging de taalkennis verloren, dan zou de religie eronder lijden. Aan dit alles lag ook de overtuiging ten grondslag dat de Nederlandse historische context een uitzonderlijk goede voedingsbodem was voor de bloei van het calvinisme.
Dat zei dr. H. J. De Vries op de conferentie van de Association for the Advancement of Dutch-American Studies over Nederlandse emigrantengemeenschappen in de Verenigde Staten. De driedaagse bijeenkomst, die tot zaterdag duurde, vond plaats in Holland, gelegen in de Amerikaanse staat Michigan.Dr. De Vries deed verslag van zijn bevindingen van onderzoek naar de lessen in de Nederlandse taal in het verleden van de Nederlandse immigranten. De Vries is momenteel een van de twee docenten Op Calvin College in Grand Rapids die studenten kennis van de Nederlandse taal bijbrengen.
Zijn positie is een heel andere dan die van H. J. G. van Andel, een van zijn voorgangers. Van Andel (1882-1968), die in 1909 emigreerde, trof toen hij in 1915 als docent begon een subcultuur aan die nog in hoge mate tweetalig was. „Pas in 1919 besloten de docenten op het college de notulen voortaan in het Engels te schrijven. In kerk en school werd nog veel Nederlands gebruikt. Van Andels voornaamste taak was het bestrijden van Engelse invloeden. Doel was niet het aanleren van een vreemde taal, maar het bijbrengen van een behoorlijke kennis van de Nederlandse grammatica.”
tussenkop (u16(Grammatica
In 1944 publiceerde Van Andel een nieuwe grammatica. Deze verschilde sterk van die van 1916. „Van Andel vulde zijn methode uit de Eerste Wereldoorlog aan met rijen moralistische zinnetjes, zonder enig onderling verband, zoals: „Liegen is zonde, studeren is een goede zaak.” Moeilijker was de volgende zin: „De onderwijzer wil den leerling niet weer in de klasse toelaten, tenware deze excuus vroege.” Merkwaardig genoeg ontbreekt vrijwel elke poging om het aanleren van de Nederlandse taal ook te gebruiken om toegang tot de cultuur te krijgen.”
Anders dan in de uitgave van 1916 besteedde Van Andel in 1944 volgens De Vries veel aandacht aan de juiste uitspraak. Er komen veel volksliederen en bekende gedichten in voor, voorzien van uitleg. Net als in zijn eerste methode ontbreekt elke illustratie.
De Vries verklaart de verschillen uit de historische achtergrond. „Tijdens de Eerste Wereldoorlog had Nederland in Amerika de reputatie Duitsgezind te zijn. De Nederlandse Amerikanen verloren prestige in hun nieuwe vaderland. Hun eigen kinderen betwijfelden de noodzaak van het aanleren van de Nederlandse taal, die in hoog tempo terrein verloor ten gunste van het Engels.
De achtergrond van de grammatica uit 1944 was de hernieuwde sympathie voor Nederland, dat overweldigd was door Duitsland en aan de kant van de goede, geallieerde zaak stond. De belangstelling voor de Nederlandse taal en cultuur kende een opleving. Vermoedelijk zou Van Andel zijn tweede grammatica zonder deze veranderingen nooit hebben geschreven. In de jaren twintig liet hij zich namelijk tamelijk sceptisch uit over zijn werk, waarbij hij nogal wat passief verzet van de studenten ondervond.”
tussenkop (u16(Uitspraak
Uit eigen ervaring kan dr. M. Lacy-de Bruijn meespreken over de moeite een nieuwe taal meester te worden en de oude te blijven beheersen. De taalkundige, die al bijna 40 jaar in Amerika woont en werkt, meent dat een immigrant zijn achtergrond nooit te boven komt. „Aan de uitspraak blijf je altijd horen dat iemand niet autochtoon is. Als je als volwassene emigreert, zijn je stembanden namelijk al gevormd. Als ik teksten van Engelse native speakers redigeer, voel ik me niet altijd zeker.”
Mensen verliezen ook snel de vaardigheid om zich in correct Nederlands uit te drukken. „Zo hoor je mensen „reservatie” zeggen. Dat is noch Engels noch Nederlands. Zelf verblijf ik, ook omdat een taal leeft, enkele maanden per jaar in Nederland.”
De Poolse immigrant J. Textor bracht zijn hoorders nog verder terug in het verleden. Hij verhaalde de tragische geschiedenis uit 1847 van de Phoenix, een schip met 295 Nederlandse opvarenden. „De Phoenix had op de oceaan een voorspoedige reis gehad. Slechts 1 procent van de emigranten had het leven gelaten. Via de Hudsonrivier voer het schip vervolgens naar de grote meren. Op het Michiganmeer, slechts twee uur verwijderd van de eindbestemming, brak een felle brand uit. Het aantal reddingsboten was veel te klein. Slechts 45 opvarenden overleefden de ramp.”
In de kranten klonk kritiek op de kapitein, die het schip verliet terwijl er nog velen aan boord waren. „Sindsdien ontstond de traditie dat een kapitein zijn schip als laatste verlaat, zoals wij dat kennen van de ramp met de Titanic in 1912.”