Buitenland

Cheney roert oorlogstrom in Washington

Amerika’s vice-president, Dick Cheney, verwacht dat de Iraakse dictator Saddam Hussein „binnenkort” over kernwapens beschikt. Als het zover is, dan zal Bagdad het Midden-Oosten domineren, zal Saddam Hussein de belangrijke energievoorraden in deze regio kunnen controleren en zal Irak de Verenigde Staten en Amerika’s bondgenoten politiek onder druk zetten door middel van nucleaire chantage.

Van onze correspondent
28 August 2002 11:38Gewijzigd op 13 November 2020 23:46

Om dit rampscenario te voorkomen, is het noodzakelijk dat Washington militair in actie komt om Saddam Hussein te verwijderen. „Wij lopen grotere risico’s als wij niets doen dan wanneer wij nu in actie komen”, aldus Cheney begin deze week tijdens een bijeenkomst van oorlogsveteranen in Nashville (Tennessee). De vice-president is niet onbekend met de problematiek in het Midden-Oosten. Tijdens de Golfoorlog die uitbrak na Iraks invasie van Koeweit in 1990 was hij minister van Defensie. Cheney diende toen onder president George Bush sr., vader van de huidige president.

Cheney en minister van Defensie Donald Rumsfeld zijn binnen de huidige regering veruit de grootste pleitbezorgers van militair optreden tegen Irak. Minder enthousiast is minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell. Ook die heeft uitgebreide ervaring met het Midden-Oosten, want Powell was als voorzitter van de verenigde chefs van staven Amerika’s hoogste militair tijdens de Golfoorlog. Powell en zijn plaatsvervanger Richard Armitage hadden onlangs een uitgebreid onderhoud met president Bush over de risico’s van een eenzijdig Amerikaans optreden tegen Irak.

„Er zijn twee factoren die het ministerie van Buitenlandse Zaken benadrukt. In de eerste plaats de explosieve situatie in het Midden-Oosten, die door een Amerikaans offensief tegen Irak wel eens volledig uit de hand zou kunnen lopen. In de tweede plaats de duidelijke onwil van Amerika’s bondgenoten om aan een aanval tegen Irak mee te werken. Zou Washington besluiten het er toch op te wagen, dan valt de moeizaam opgebouwde internationale coalitie in de strijd tegen het terrorisme zeker uiteen”, zo meent Michael O’Hanlon van het Brookings Instituut in Washington. Woensdag waarschuwde een van Amerika’s trouwe bondgenoten in het Midden-Oosten, president Hosni Mubarak van Egypte, voor een oplaaien van het Israëlisch-Palestijnse conflict als Washington eenzijdig zou besluiten Irak aan te vallen.

In een onderhoud met president Bush op diens buitenverblijf in Texas benadrukte ook de Saudische ambassadeur prins Bandar bin Sultan woensdag de uitgesproken oppositie binnen het Saudische koninkrijk tegen een militair offensief tegen Bagdad. Volgens Saudi-Arabië moet er alles aan gedaan worden de kwestie Irak via de Verenigde Naties op te lossen.

De VN inschakelen en internationale steun verwerven voor een offensief tegen Irak was ook een van de prominente argumenten van James Baker in een artikel in The New York Times. Ook Baker is niet onbekend met het Midden-Oosten. Hij was minister van Buitenlandse Zaken tijdens de Golfoorlog en speelde een cruciale rol in het creëren van de internationale coalitie die onder Amerikaanse leiding na Iraks invasie van Koeweit een tegenoffensief begon. Volgens Baker moet men eerst via de VN-Veiligheidsraad Saddam Hussein een ultimatum stellen: internationale wapeninspecteurs toelaten, of anders rekening houden met geweld.

Als Bagdad blijft weigeren, heeft de internationale wereld en hebben vooral de Amerikanen volgens Baker dan in ieder geval het „morele gelijk” aan hun zijde. Irak werd na de Golfoorlog verplicht om alle massavernietigingswapens te ontmantelen. De VN kondigden sancties af, die pas zouden worden opgeheven als Bagdad voldaan zou hebben aan deze eis. Om dat te constateren stuurden de VN wapeninspecteurs, maar de laatsten van hen vertrokken eind 1998. Bagdad zegt dat hun terugkeer onnodig is omdat Irak zou hebben voldaan aan de VN-voorwaarden. Daarom moeten de VN-sancties nu worden opgeheven. Pas daarna zou Irak eventueel bereid zijn opnieuw wapeninspecteurs toe te laten.

„In plaats van de Iraakse kwestie via de VN-Veiligheidsraad te spelen, lijkt Washington eenzijdig besloten te hebben tot een militair offensief. Daarbij blijven de VS voorlopig overigens binnen de internationale rechtsorde, tenminste zolang er niets gebeurt. Dreigen met geweld om Irak in het gelid te krijgen is toegestaan, maar geweld gebruiken als dat niet gebeurt, zou niets anders zijn dan agressie”, zo meent Phyllis Bennis van het Instituut voor Politieke Studies in Washington. Zij wijst erop dat de Republikeinse regering een offensief tegen Irak rechtvaardigt als een „nieuwe fase” in de strijd tegen het terrorisme, die ontketend werd na de terreuraanslagen op 11 september vorig jaar.

„Probleem is echter dat Washington tot nu toe niet heeft kunnen aantonen dat Saddam iets te maken had met de septemberaanslagen. Er is een hoop retoriek, er zijn vage beschuldigingen, maar er zijn tot op de dag van vandaag geen concrete bewijzen. En als die er wel zijn, dan hebben wij die nog niet gehoord”, aldus Bennis. Daarom kan men volgens haar militaire actie tegen Irak niet goedpraten als een nieuwe fase in de strijd tegen het terrorisme. Eenzijdige actie met omzeiling van de Verenigde Naties zou volgens Bennis een gevaarlijk precedent scheppen. „Als Washington meent zich dat te kunnen veroorloven, dan kan dat andere landen inspireren tot vergelijkbare acties. Dan wordt het internationaal toneel een nog grotere jungle en het gezag van de Verenigde Naties wordt dan volledig uitgehold”, zo meent Phyllis Bennis.

Wat tot nu toe opvalt is dat de discussie over het wel of niet militair optreden tegen Irak voornamelijk een discussie is binnen het Amerikaanse politieke establishment, plus pers en media. De bevolking lijkt voorlopig meer geïnteresseerd in economische problemen en recente bedrijfsschandalen die haar pensioenvoorziening negatief kunnen beïnvloeden. Moet de discussie over Irak de aandacht afleiden van deze problematiek, die zo schril afsteekt bij de economische voorspoed van de Clinton-jaren ?

„Ik hoor dat ook regelmatig; dat is wel een erg cynische beschuldiging, maar ik geef toe dat het er soms wel op lijkt”, aldus Michael O’Hanlon. Feit is overigens dat een krappe meerderheid van de bevolking nog steeds achter een militair optreden tegen Irak staat. Volgens de laatste Gallup-peiling voor USA Today en CNN zou 53 procent van de Amerikanen de regering steunen als zij nu in actie kwam tegen Bagdad, tegenover 74 procent eind vorig jaar. Een eenzijdig offensief zonder goedkeuring van de Verenigde Naties en zonder steun van de bondgenoten zien de meeste Amerikanen echter niet zitten. In dat geval zou 20 procent van de bevolking achter haar regering blijven staan.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer