De Berlin was speelbal van wind en water
HOEK VAN HOLLAND - „De Berlin is op de Noorderpier gestrand en in tweeën gebroken. Het voorschip verdween in de diepte, een groot aantal menschen medesleurend.” Een deel van de tekst van een telegram dat op donderdag 21 februari 1907 bij enkele dagbladen binnenkwam. Morgen heeft de herdenking plaats van een van de grootste scheepsrampen voor de Nederlandse kust.
De Berlin vertrekt op woensdagavond 20 februari, een eeuw geleden, rond tien uur uit het Britse Harwich, op weg naar Hoek van Holland. De Great Eastern Railway Company onderhoudt al zo’n jaar of zeven een veerdienst tussen de twee kustplaatsen. Het moderne stoomschip van bijna 100 meter lang vervoert 52 bemanningsleden en 91 passagiers. Onder de reizigers zijn veel leden van een Duits operagezelschap dat in Londen optrad.Een zware storm geselt de Noordzee en sneeuwbuien striemen water en land. De twee stoomturbines van de Berlin draaien op volle kracht.
Rond 5.15 uur in de morgen van 21 februari gaat het mis. Bij de ingang van de Nieuwe Waterweg, in het zicht van de haven, krijgt het onstuimige water vat op het schip. Het raakt uit de koers en slaat dwars op de kop van de Noorderpier. De loodsdienst in Hoek van Holland slaat groot alarm.
Het verongelukte schip ligt op een lastige plek. De ruwe zee maakt hulpverlening onmogelijk. De reddingsdiensten kunnen niet bij de slachtoffers komen.
Rond 09.00 uur breekt het voorschip af en verdwijnt met vele opvarenden in de diepte. Onder hen is ook het 5-jarige Duitse jongetje August Hirsch, dat op weg was naar zijn vader in Duitsland.
„De kou en de angst moeten voor de overlevenden verschrikkelijk zijn geweest”, zegt A. Jansen (64). Ruim tien jaar geleden dook hij in het Historisch Archief Westland in Naaldwijk om meer te weten te komen over zijn oudoom Gerardus Jansen, kapitein en bevelvoerder tijdens de reddingsactie. „Slachtoffers op de boot die nog in leven waren, hebben de reddingsboot steeds gezien, maar deze kon vanwege het noodweer en de hoge zee niet dichterbijkomen.
De eerste dag werd niet meer dan één opvarende gered. Hij werd opgevist uit de Nieuwe Waterweg en had zich drijvende gehouden door zich aan een stuk wrakhout vast te klemmen.”
De ochtend na de ramp ondernemen de reddingsdiensten een nieuwe poging om bij de gestrande Berlin te komen. Met halsbrekende toeren slagen de redders erin elf overlevenden van het achterschip te halen. Zij worden in allerijl naar de loodsboot Hellevoetsluis gebracht. Aan boord van dit schip is Prins Hendrik -intussen naar Hoek van Holland gekomen- getuige van de reddingsoperatie.
Drie vrouwen moeten nog enkele uren de ontberingen van het natuurgeweld ondergaan. De pogingen om hen te redden mislukken in eerste instantie. Pas in de nacht van vrijdag op zaterdag komt aan hun lijden een einde. Een van de vrouwen verliest haar man en haar 4-jarige dochtertje. De scheepsramp eist in totaal 129 mensenlevens.
„De lichamen van de doden spoelden aan of werden later van het schip gehaald”, vertelt Jansen. „Zij lagen in een loods in Hoek van Holland opgebaard. Een deel van de slachtoffers is echter meegezogen naar de diepte en nooit teruggevonden. Het aanspoelen van lichamen heeft erg lang geduurd. Op 24 februari 1908, meer dan een jaar later, gaf de zee nog een dode vrij.”
Identificatie van de doden heeft plaats aan de hand van kledinggegevens en bij de familie bekende lichamelijke gebreken. Een officiële passagierslijst is er in die tijd nog niet. Van de drenkelingen, ook van de onbekende, worden overlijdensaktes opgemaakt. „Die zondag was het gemeentehuis van ’s-Gravenzande (de gemeente waarvan Hoek van Holland toen deel uitmaakte, BM) geopend en zijn nog vier aktes opgesteld. Voor die tijd een unicum”, aldus Jansen.
Een slachtoffer dat in de overlijdensakte eerst het etiket ”onbekend” heeft gekregen, wordt later herkend door zijn echtgenote. „De vrouw zag dat het om haar man ging, omdat ze zijn kleding herkende. Bovendien ontdekte ze een knoop aan zijn jas, afkomstig van het loodswezen waar de man werkzaam was”, zegt Jansen. „Het schrijnende was dat de vrouw een gang naar de rechter moest maken voor een nieuwe akte met de naam van haar man erin.”
Het overgrote deel van de slachtoffers heeft volgens Jansen zijn laatste rustplaats gekregen op de gemeentelijke begraafplaats Beukenhage in ’s-Gravenzande. Morgen heeft daar een herdenkingsbijeenkomst plaats. Voorzitter P. Roomer van de deelraad Hoek van Holland en burgemeester J. van der Tak van de gemeente Westland leggen voorafgaand aan die ceremonie een krans op zee.
Lof voor de redders
De buitenlandse pers was in 1907 vol lof over „de dappere jongens die met ware doodsverachting het onmogelijke beproefden om enkele slachtoffers te redden.”
National-Zeitung: „De bovenmenselijke heldendaden van deze dappere zeelui, die hun geestkracht en vastberadenheid tot het uiterste inspanden, geeft hun een onvergankelijke roem.”
Daily Telegraph: „Het gehele Engelse volk betuigt hartelijke dank aan de Hollandse zeelui die de reddingboten bemanden en de strijd zo dapper volhielden tegen zee en storm.”
Standard: „De dappere redders van de passagiers der ”Berlin” vochten dag en nacht met de woeste storm, totdat zij ten laatste overwinnaars bleven in de strijd. Met de smart over degenen wier leven verloren ging, vermengt zich bewondering voor deze dappere zeelieden.”
Graphic: „De zelfopoffering en de moed van de redders faalde noch tegenover de ontzettende zeeën, noch tegenover de schijnbare hopeloosheid van de taak.”
Daily News: „Het is een daad van heroïsme, deze redding uit de verschrikkelijkste en meest tragische aller rampen.”
New York Times e.a.: „De redders en dappere zeelieden vertoonden heldendaden. Zij hebben zich het land van De Ruyter waardig getoond.”