„Na de overwinning komen jullie terug”
ALMERE - Hij schopte het van vluchteling tot staatssecretaris. Oud-CDA-politicus Dzsingisz Gabor was 16 jaar toen hij samen met zijn moeder, zus en twee nichtjes in november 1956 vanuit Hongarije in Nederland aankwam. „Ik vond vluchten aanvankelijk maar laf.”
„Ons vertrek uit Hongarije was min of meer een logisch uitvloeisel van de gebeurtenissen in de jaren daaraan voorafgaand”, vertelt Gabor (66) in zijn appartement in Almere. Na zijn laatste betrekking als landbouwraad op de Nederlandse ambassade in Boedapest geniet hij sinds vorig jaar van zijn pensioen.„Nadat de Sovjet-Unie in 1944 de rol van Duitsland als bezetter van Hongarije had overgenomen, werd mijn vader -samen met tienduizenden anderen- gearresteerd. Als historicus, publicist en rector van een gymnasium was hij een van de toonaangevende mensen in het sociaal-culturele leven in onze woonplaats Sopron en daarmee een potentieel gevaar voor de communistische machthebbers.”
De arrestatie betekende de „eerste knak” in het bestaan van het gezin Gabor. „Om aan geld te komen verkocht mijn moeder meubelstukken en andere bezittingen.” Ook voor de jonge Gabor bleven de gevolgen niet uit: hij mocht geen middelbaar onderwijs volgen. Een list bracht uitkomst. „Ik werd ondergebracht bij mijn oudere zus in het 250 kilometer verderop gelegen Komlo en geregistreerd als haar aangenomen kind.”
Gabor was in Komlo toen op 23 oktober 1956 de Hongaarse opstand uitbrak. „De dag daarop nam onze school aan de demonstraties deel. Ik was er getuige van hoe van een van de gebouwen de gehate rode ster werd verwijderd.”
Op 2 november liet Gabor senior per telefoon weten dat zijn zoon naar huis moest komen. „Toen mijn vader en ik op zondag 4 november de rooms-katholieke kerk in Sopron verlieten, hoorden we via de luidsprekers op straat de laatste, dramatische toespraak van premier Imre Nagy, waarin hij onder meer aankondigde dat het Sovjetleger Hongarije was binnengevallen.”
Op dat moment zei vader Gabor tegen zijn zoon dat hij het land moest verlaten: „Je neemt je moeder, zus en twee nichtjes mee. Je zwager en ik blijven hier om verzet te bieden. Over een paar dagen komen de Amerikanen ons helpen. Na de overwinning komen jullie terug.”
„Ik vond het maar laf om het land te verlaten, maar wat je vader je zegt doe je”, vervolgt de oud-bewindsman. „Drie uur later zaten we in Oostenrijk. De grens passeren was geen probleem, want die stond onder controle van de vrijheidsstrijders.”
In het opvangkamp Traiskirchen bleek al snel dat de hoop van vader Gabor ijdel was geweest en dat terugkeer naar Hongarije niet meer mogelijk was. Half november vertrok Gabor naar Nederland. „Dat was een bewuste keuze. Mijn aardrijkskundelerares was in de jaren twintig in Nederland geweest en haar verhalen over Nederland hadden me altijd gefascineerd.” Het vaarwel zeggen van Hongarije was een „vrij normale vervolgstap.” „Wij waren tweederangsburgers geworden. In Hongarije was er voor ons geen toekomst.”
Het ontvangst in Nederland was „formidabel: hartverwarmend en spontaan. Via een vakantieoord in Ootmarsum kwam ik in Nijmegen terecht. In december zat ik al op de middelbare school. Daar maakte ik me de taal en cultuur eigen. Iedereen was mijn leraar.”
Na zijn economiestudie zou Gabor het uiteindelijk schoppen tot staatssecretaris van Landbouw in het derde kabinet-Lubbers (1990-1994). Een terugkeer naar Hongarije heeft hij nooit overwogen. „Ik had geen tijd voor heimwee. Bovendien wilde ik na de wrede executie van Nagy in 1958 niets meer met dat land te maken hebben.”
Pas na zijn naturalisatie en huwelijk in 1968 keerde Gabor naar Hongarije terug voor een jaarlijks bezoek aan zijn vader, die na de opstand een aantal jaren gevangen had gezeten. „Langer dan een week hield ik het niet uit. De intimidatie van de kant van de autoriteiten was onverdraaglijk.”
Terugkijkend beschouwt Gabor de Hongaarse opstand als „een eerste grote breuk” in het communistische front. „Het was de eerste massale bijdrage aan wat uiteindelijk heeft geleid tot de ondergang van het communisme - waarbij de rol van andere landen, met name Polen, niet moet worden vergeten.” Een andere „verdienste” van 1956 is dat het veel linkse intellectuelen in het Westen de ogen opende voor het „misdadige gezicht” van het communisme.
Dit is het derde artikel in een serie over 50 jaar Hongaarse opstand.