Deel jonge moslims radicaliseert
AMSTERDAM - Ongeveer 1450 moslims in Amsterdam zijn gevoelig voor radicalisering. Dat is 2 procent van het totale aantal in de hoofdstad. Het gaat vooral om jonge Marokkanen en Turken tussen de 16 en 18 jaar met een middelbare opleiding, die een groot politiek wantrouwen hebben en in een sociaal isolement verkeren.
Dat stellen twee onderzoekers van het Instituut voor Migratie en Etnische Studies (IMES) van de Universiteit van Amsterdam. „Deze mensen vormen geen risico voor de Nederlandse samenleving. Het wil namelijk niet zeggen dat zij daadwerkelijk radicaliseren. Wij constateren alleen dat ze er ontvankelijk voor zijn, omdat ze een zeer orthodoxe geloofsinvulling combineren met een sterke ontevredenheid over het islamdebat in Nederland.”De politicologen Jean Tillie en Marieke Slootman onderzochten in opdracht van de gemeente Amsterdam de processen van radicalisering onder moslims in de hoofdstad. Het onderzoek werd woensdag gepresenteerd aan burgemeester Job Cohen.
Tillie en Slootman hebben niet onderzocht hoeveel moslims daadwerkelijk radicaliseren. Volgens hen is dat ook niet te onderzoeken, omdat radicalisering een individualistisch proces is.
Wel is opgevallen dat moslims die er een zeer orthodoxe geloofsinvulling op nahouden, niet per definitie het gevoel hebben dat de islam een politiek strijdpunt is. Omgekeerd is het zo dat niet alle moslims die de islam wel als een politiek strijdpunt zien, orthodox zijn. Maar moslims die orthodox zijn en dat politieke strijdpunt aanhangen, zijn extra vatbaar voor radicalisering.
De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) signaleerde maandag dat radicalisering onder Turkse jongeren toeneemt. Dat is een beeld dat Tillie niet herkent uit zijn onderzoek. „De Turkse gemeenschap was in het verleden goed georganiseerd, er was een netwerk van allochtone organisaties en dat werkte integratiebevorderend. De afgelopen tien jaar is dat veranderd en is dat netwerk uit elkaar gevallen.”
Volgens Tillie heeft Nederland dat over zichzelf afgeroepen, voor een deel door het strenge integratiebeleid. Ook het verminderen van subsidies aan allochtone organisaties speelde een rol.
De onderzoekers stellen dat met name deze etnische organisaties van groot belang zijn voor het tegengaan van radicalisering. Amsterdam onderkende dat en paste zijn beleid na afbraak van de netwerken aan. Tillie: „Ons onderzoek komt op tijd en wij zijn optimistisch, omdat de processen van radicalisering te beïnvloeden zijn door beleidsmaatregelen.
Het onderstreept ook de urgentie. Als we hier niets aan doen, raken meer moslims ontvankelijk voor radicalisering. De herwaardering van maatschappelijke etnische organisaties is een historische noodzakelijkheid in reactie op het harde debat van de afgelopen jaren.”
Moskeeën zijn een belangrijke speler in het maatschappelijke middenveld. „Wij hebben ondervonden dat een moskee jongeren wegstuurt die dreigden te radicaliseren. Dat werkt isolatie in de hand en uiteindelijk radicalisering”, aldus Slootman.
Een moskee moet deze jongens niet wegsturen, maar hen juist steunen om radicalisering tegen te gaan. Gemeente en overheid moeten op hun beurt in gesprek blijven met de moskeeën. Tillie: „Dit klinkt als een open deur, maar het gebeurt niet.”