Turkse verkiezingen gaan alleen over Europa
Eindelijk zwichtte deze week de Turkse premier Bülent Ecevit. De zieke premier ging, nadat verschillende ministers en parlementariërs zijn centrumlinkse DSP hadden verlaten, akkoord met nieuwe verkiezingen. De stembusgang, gepland op 3 november, zal feitelijk een referendum worden waarin de bevolking zich uitspreekt over toetreding tot de Europese Unie.
Het was voor Ecevit de afgelopen weken dweilen met de kraan open. Had hij de ene ministerspost weer opgevuld of een andere regeringsfunctionaris trad af. Tegelijkertijd verlieten niet minder dan 59 afgevaardigden zijn Democratische Linkse Partij (DSP). De ministers en de parlementariërs eisen meer en ook sneller hervormingen, zodat Turkije zicht houdt op het EU-lidmaatschap.
Met het vaststellen van een verkiezingsdatum lijkt de druk van de ketel. De drie regeringspartijen hebben er ook geen enkel belang bij de regering te verlaten, die nog slechts drie maanden voor de boeg heeft. Premier Bülent Ecevit hoopt dat zijn partij zich zal herstellen van de klappen die de partij de afgelopen maanden heeft opgelopen.
Vice-premier Bahçeli van de Nationalistische Beweging (MHP) kan met het uitdelen van verkiezingsgeschenken de populariteit van zijn partij opkrikken. Sinds enkele tientallen jaren maakt de MHP weer deel uit van de regering, maar dat heeft de partij er niet bepaald populairder op gemaakt. De liberale Moederlandpartij, de derde coalitiepartner, wil de regering niet verlaten, omdat dan de partij van het Juiste Pad van Tansu Çiller haar plaats inneemt.
Zelfs de oppositie lijkt er weinig voor te voelen Ecevit ten val te brengen. Dan zou ze voor amper negentig dagen het roer mogen overnemen. Dat is niet bepaald een prettig vooruitzicht.
De verkiezingen worden nu al als volksraadpleging over de toekomstige relatie tussen Turkije en Europa aangeduid. Na tientallen jaren moet er een antwoord komen op de vraag of het land zich sterk maakt voor de aansluiting bij Europa, of dat het zowel politiek als geografisch aan de rand blijft hangen. Het is allesbehalve zeker dat een meerderheid van de Turken voor Europa kiest. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de houding van de Europeanen. Die hebben de afgelopen jaren -al dan niet terecht- zich niet bepaald gastvrij opgesteld. Keer op keer schoffeerden de EU-leiders de Turken.
De Turkse bevolking verwacht van Europa een stukje welvaart en democratie. Ze is er niet van doordrongen dat een EU-lidmaatschap gepaard gaat met verlies van soevereiniteitsrechten en dat het land zich aan regels moet onderwerpen waarop het geen invloed heeft. Neem de doodstraf. Die wordt in de EU niet geaccepteerd. Maar een op de twee Turken is wel voorstander van de doodstraf.
Wat er van de Turkse politici wordt verwacht is duidelijkheid. De Turkse kiezers willen weten wie waar staat. Met andere woorden, de heren politici moeten kleur bekennen. Dat is in Turkije min of meer iets nieuws. Partijen zijn in Turkije in de eerste plaats belangenverenigingen, die geen uitgesproken politiek program nastreven. Politieke partijen in Turkije zijn tot dusver gewend gunsten te verlenen in ruil voor stemmen.
Duidelijk tegen Europa zijn de rechts-extremisten onder Bahçeli van de MHP. Zij zijn overigens tegen alles wat niet-Turks is. Zij willen dus ook niets weten van een akkoord met de Koerden en zetten zich tegelijk af tegen de Armeniërs. De partij maakt zich dus sterk voor een Turkije voor de Turken. Commentatoren verwachten dat de partij 3 november hoge ogen zal gooien.
Veel partijen zeggen voor Europa te zijn. Het meest openlijk komt daarvoor uit de nieuwe partij van de vroegere ministers Özkam, Cem en Dervis. De drie streven een modern Turkije na, waarbij het gaat om de begrippen rechtsstaat, democratie en vrije markteconomie. De drie hebben een prima staat van dienst. Özkam geldt als de man die achter de coulissen de Turkse wetgeving naar Europese principes heeft omgebouwd. Cem heeft als minister van Buitenlandse Zaken bijgedragen tot een normalisering van de relatie met Griekenland. Dervis heeft als econoom de onderhandelingen met het IMF gevoerd en daarbij gunstige kredietbepalingen uit het vuur gesleept.
Duidelijk in hun stellingname ten opzichte van Europa zijn ook de gematigde fundamentalisten. Aan de ene kant willen ze de Turkse samenleving volgens islamitische principes inrichten. Zo willen ze dat het dragen van het hoofddoekje op universiteiten wordt toegestaan. Aan de andere kant zijn ze vreemd genoeg nadrukkelijk voor Europa. Wat zoekt een islamitische partij in het christelijke Europa? Van Europa verwachten zij dat het de in Turkije oppermachtige legerofficieren muilkorft. In 1997 verzochten de generaals op vriendelijke maar niet mis te verstane wijze de fundamentalistische premier Erbakan het veld te ruimen. Hij had maar te gehoorzamen.
Belangrijk is vooral de vraag wat het leger zal doen. De strijdkrachten zien zich als beschermheer van Kemal Ataturks erfenis. In het openbaar zeggen de generaals voor aansluiting bij Europa te zijn. Kemal Ataturk zou niet anders hebben gewild, zeggen ze. Hij stichtte op de puinhopen van het islamitische Osmaanse Rijk het seculiere, op het Westen gerichte Turkije.
Toetreding tot de EU zou voor de generaals inhouden dat ze afstand moeten doen van hun machtspositie. In Turkije is het de Nationale Veiligheidsraad, waarin het leger de beslissende stem heeft, die het in feite voor het zeggen heeft.
Willen de Turkse legerofficieren een stapje terug doen? Het zou voor de generaals niet slecht uitkomen als de bevolking ”nee” zegt. Maar stemmen de burgers voor Europa, dan zal het leger toch een toontje lager moeten zingen. Als het tenminste met Turkije de weg naar de modernisering wil inslaan. Ataturk zou het hebben gewild.