Veertien doden door coalitie Afghanistan
KABUL - Coalitietroepen hebben in het oosten van Afghanistan veertien guerrillastrijders gedood, zo heeft de coalitie vrijdag bekendgemaakt.
De soldaten volgden een groep gewapende mannen en vielen aan toen zij hun schuilplaats in het district Kamdesh in de provincie Nuristan hadden bereikt. Twee gebouwen werden bij de aanval verwoest.Bij een inval eveneens vrijdag in een dorp in de zuidelijke provincie Kandahar werd een guerrillastrijder gedood en werden er acht gevangengenomen. De coalitie had van eerder gevangen guerrillastrijders losgekregen waar in het dorp Gapozal zij zich verscholen. De eenheden ontmoetten ’minimaal verzet’ en er vielen geen slachtoffers onder de burgerbevolking of de coalitietroepen, aldus een militair communiqué.
Ruim 10.000 Amerikaanse, Britse, Canadese en Afghaanse eenheden zijn in het zuiden van Afghanistan bezig met een groot offensief om het gebied te pacificeren. Het is de grootste militaire operatie in Afghanistan sinds het talibanbewind eind 2001 werd verdreven. Sinds mei zijn volgens de coalitie bij de gevechten minstens 600 Afghanen, voornamelijk guerrillastrijders, gedood.
De Italiaanse regering is het vrijdag eens geworden over voortzetting van de militaire missie in Afghanistan. Pacifisten in de coalitie verzetten zich tegen verlenging en dreigen in het parlement tegen de militaire missie te stemmen. Italië heeft ongeveer 1300 manschappen in Afghanistan gelegerd.
Het kabinet heeft een decreet aangenomen waardoor de financiering van militaire operaties in het buitenland wordt verlengd, aldus minister van Infrastructuur Antonio Di Prodi. Zonder dit decreet was de financiering van de missie eind juni afgelopen.
Het debat over de kwestie legt de diepe tegenstellingen in de centrumlinkse coalitie van premier Romano Prodi bloot.
Het parlement moet het decreet nog goedkeuren. Acht pacifisten dreigen in de Senaat tegen te stemmen. Prodi heeft hier slechts een meerderheid van twee stemmen. Hij won de verkiezingen twee maanden geleden nipt van Silvio Berlusconi.