Keniaanse regering nog altijd gesloten bolwerk
NAIROBI - Het staat als een paal boven water dat het maatschappelijk middenveld in het Oost-Afrikaanse Kenia groter en invloedrijker is geworden. De ngo’s oefenen echter nog niet genoeg invloed uit op de politieke besluitvorming, zegt Tiberius Baraza, onderzoeker bij het Institute of Policy Analysis and Research in Nairobi.
Volgens Baraza is het maatschappelijk middenveld „op een erg elementair niveau” betrokken bij de besluitvorming. „Dat is onvoldoende voor een democratisch systeem”, zegt hij.In ideale omstandigheden moeten ngo’s de behoeften van de bevolking in kaart brengen, prioriteiten voor de politiek op de agenda zetten, zorgen dat de politiek hierop inspeelt en nadien controleren in welke mate het gevoerde beleid in orde is. „Dit gebeurt echter te weinig.”
Faith Kasiva is de directeur van een coalitie die de strijd aanbindt met geweld tegen vrouwen. Zij deelt de analyse van Tiberius Baraza. „De regering doet enkel een beroep op ons om zonder veel omhaal de genomen beslissingen goed te keuren”, ervaart Kasiva. „Je kunt niet zeggen dat de regering echt ons advies wil inwinnen.”
In een aantal gevallen is er wel een zekere wisselwerking tussen de Keniaanse regering en groeperingen uit het maatschappelijk middenveld. Maar die contacten leiden zelden of nooit tot een bijsturing van de gevoerde politiek.
„Het gebeurt dat er bij workshops overeenstemming wordt bereikt over bepaalde punten”, zegt Paddy Onyango, de directeur van de Citizens Coalition for Constitutional Change. „Wanneer we dan de tekst te zien krijgen die het resultaat is van die consultatierondes, ziet die er heel anders uit dan was afgesproken. Wij hebben dikwijls samengewerkt met de regering, bijvoorbeeld rond het uitwerken van een beleid van nultolerantie inzake corruptie. De Keniaanse staat doet de ngo’s echter tekort.”
Onyango verwijst naar de Wet tegen corruptie en economische misdrijven uit 2003, die de werking van de Keniaanse anticorruptiecommissie regelt. „Wij wilden dat de anticorruptiecommissie de bevoegdheid zou krijgen om bepaalde feiten te vervolgen.”
Van zo’n bevoegdheid kwam in de praktijk niets terecht. Tot op de dag van vandaag kan alleen de openbare aanklager, Amos Wako, vervolging instellen. De medewerkers van Wako hebben doorgaans zo veel tijd nodig om corruptiedossiers rond te krijgen, dat ze van onbekwaamheid worden beticht.
De spilfiguren achter het grootste corruptieschandaal dat Kenia ooit meemaakte, de Goldenbergaffaire, zitten nog altijd niet achter slot en grendel. Het schandaal betrof de fictieve uitvoer van goud en diamanten vanuit Kenia in de eerste helft van de jaren negentig. De affaire zou de Keniaanse staat honderden miljoenen dollars hebben gekost.
Een ander blok aan het been voor de regering van president Mwai Kibaki is het Anglo Leasingdossier. De Keniaanse regering zou riante contracten hebben toegekend aan een fictieve onderneming, Anglo Leasing and Finance. Het bedrijf moest gerechtslaboratoria bouwen en een systeem leveren waardoor de Keniaanse autoriteiten onvervalsbare paspoorten zouden kunnen uitreiken.
Ondanks alle problemen zijn er ook lichtpuntjes. Tiberius herinnert aan de afwijzing van de nieuwe Keniaanse grondwet door de burgers, iets waarvoor vanuit het maatschappelijk middenveld campagne was gevoerd. „De Kenianen zijn voldoende in staat om de regering naar hun mening te laten luisteren. Ze laten de regering merken dat ze niet alles slikken.”
Volgens de afgekeurde grondwet zou de president veel macht hebben gekregen. Veel Kenianen wilden echter dat de president zijn uitvoerende macht zou delen met een eerste minister. Dat zou moeten voorkomen dat de president zijn gezag zou misbruiken. De bevolking trok duidelijk lessen uit het verleden.