Rampenplan Rijnmond rekent met terreur
De milieudienst van Rijnmond bekijkt de rampenscenario’s in zijn gebied sinds 11 september vanuit een nieuwe invalshoek. Niet alleen technische en menselijke fouten, maar ook mogelijke terreurdaden zijn na de aanslagen in de Verenigde Staten uitgangspunt.
Uit het jaarverslag over 2001 van de DCMR Milieudienst Rijnmond blijkt dat de bedrijven zelf eveneens anders over veiligheid zijn gaan nadenken. De gebeurtenissen van 11 september hebben ook gevolgen voor de toekomstige veiligheidsrapporten, verwacht de dienst. Zo zal een bepaald deel wellicht vertrouwelijk blijven.
De DCMR had nog bemoeienis met de gevolgen van de valse melding van een bom in de Botlektunnel op 27 september. De dienst, die een vaste rol heeft in de veiligheidsstaf van Rijnmond, rekende de schadeafstanden uit en de verspreiding van de gifwolk die zou vrijkomen bij een ontploffing.
Het bleek loos alarm, maar het zette de DCMR, bedrijven en bewoners wel op scherp. Duidelijk werd dat de eigen leefomgeving doelwit zou kunnen zijn van een terroristische actie, staat in het jaarverslag.
Daaruit blijkt verder het aantal milieuklachten dat bij de meldkamer binnenkwam flink steeg: van 16.294 in 2000 tot 21.037 vorig jaar. Volgens een woordvoerster van DCMR kwam dat vooral door de ruim 1100 klachten over een kattenpislucht afkomstig van het bedrijf Atofina. Daar liet iemand een afsluiter openstaan waardoor 23 ton van de geurstof mercaptaan wegstroomde.
Verder nam voor het eerst sinds 1996 de bijdrage van lawaai aan de totale overlast weer toe; van 50 naar 58 procent van het totaal.