Qadir was belangrijkste stem Pathanen
Met de moord op vice-president Abdul Qadir is de nieuwe Afghaanse overgangsregering haar belangrijkste vertegenwoordiger van de Pathaanse gemeenschap kwijtgeraakt.
President Hamid Karzai benoemde Qadir vorige maand tot een van zijn vice-presidenten, om de Pathaanse meerderheid tevreden te stellen. Dat was nodig, omdat het de Pathanen niet beviel dat de regering beheerst dreigde te worden door Tadzjieken uit de Noordelijke Alliantie, die de Taliban bestreed.
Eind vorig jaar verliet Qadir boos de Afghanistan-conferentie in Duitsland waarop onder auspiciën van de Verenigde Naties een akkoord werd bereikt over de vorming van een overgangsregering, omdat hij vond dat de stem van de Pathanen niet voldoende werd gehoord.
Uiteindelijk stelde Karzai, zelf overigens ook een Pathaan, zijn nieuwe overgangsregering, die vorige maand aantrad, zo samen dat alle bevolkings- en belangengroepen er naar behoren in waren vertegenwoordigd.
Tot vice-president benoemde hij een Pathaan, te weten Qadir, een Tadzjiek en een Hazaar. Zes van de dertien ministers waren Pathanen, onder wie Qadir, die minister van Openbare Werken was. Veel waarnemers geloven dat geen enkele Afghaanse regering kans van slagen heeft zonder de goedkeuring van de Pathaanse meerderheid. Met de moord op Qadir zijn de Pathanen een belangrijke stem in de regering kwijt.
Qadir was niet de eerste van zijn familie die werd vermoord. In oktober, nauwelijks twee weken voordat de Taliban Kabul verlieten, werd Qadirs broer, Abdul Haq, door de Taliban gevangengenomen en vermoord. Haq, die al geruime tijd in ballingschap leefde, was het land binnengeglipt om te proberen een verzetsbeweging tegen de Taliban op poten te zetten onder de Pathanen, de bevolkingsgroep waaruit de meeste Taliban zelf afkomstig waren.
Wie Qadir heeft vermoord, is moeilijk te zeggen. Hij leidde een bewogen leven en was dikwijls omstreden. Als guerrillacommandant in de oorlog tegen de Sovjets was hij in de jaren ’80 lid van de conservatieve Hezb-e-Islami, een partij die werd geleid door de moslimgeestelijke Yunus Khalis, op wiens boerderij in de oostelijke provincie Nangarhar tijdens het Taliban-bewind honderden al-Qaida-strijders woonden.
Als gouverneur van Nangarhar heette Qadir in 1996, nog voor de Taliban aan de macht kwamen, persoonlijk Osama bin Laden welkom toen die met 180 van zijn Arabische aanhangers per vliegtuig uit Sudan aankwam in de hoofdstad Jalalabad. Qadirs plaatsvervanger Engineer Mahmood had Bin Laden uitgenodigd om naar Afghanistan te komen nadat de Sudanese regering onder druk was komen te staan van de Verenigde Staten om hem uit te wijzen. Bin Laden verbleef nog in Jalalabad toen de Taliban de stad innamen, om vandaar uit op te stomen naar de hoofdstad Kabul, die ze in september 1996 veroverden.
Qadir, wiens zoon ruim een jaar door de Taliban gevangen werd gehouden, vluchtte naar Duitsland, waar hij zakelijke belangen had. Later keerde hij terug naar Afghanistan, waar hij in de Panshirvallei een legertje bestierde dat zich had aangesloten bij het anti-Taliban-verbond.
Toen hij tussen 1992 en 1996 gouverneur van Nangarhar was, verweet het drugsbeheersingsprogramma van de VN (UNDCP) hem niet voldoende te doen om de opiumproductie in de provincie tegen te gaan. Ook werd gezegd dat hij een lucratief smokkelnetwerk leidde, dat spullen uit de Verenigde Arabische Emiraten naar Afghanistan smokkelde.
Kortgeleden nog kwam Qadir in conflict met Haji Zaman Khan, wiens troepen in december samen met Amerikaanse troepen het grottencomplex van Tora Bora in het oosten van Nangarhar aanvielen, omdat gedacht werd dat Bin Laden zich er schuilhield.