Post uit KAMPALA
Hoe langer ik in Kampala woon, hoe vaker ik terugdenk aan vroeger, bij ons thuis aan tafel. Als ik mijn bord niet leeg wilde eten, zei mijn vader: „De arme kinderen in Afrika zouden heel graag dat eten willen hebben. Je moet je schamen dat je je bord niet leeg eet.”
Nu woon ik samen met mijn vrouw in Afrika. Dagelijks worden we hier in Kampala geconfronteerd met schrijnende armoede. Dat is een pijnlijke confrontatie. We kunnen onze blik afwenden, maar ook dan zien we weer andere straatarme mensen.Ik moet toegeven dat ik het soms best vervelend vind, al die armoede. Zit je net te genieten van een cappuccino, komt er weer een bedelaar langs. Of je staat in een meubelzaak een nieuwe bank uit te zoeken, zie je door het raam buiten de winkel mensen lopen aan wie je kunt zien dat ze moeten rondkomen van 1 à 2 euro per dag.
Als blanke behoor je hier al snel tot de financiële elite. Blanken wonen bijna allemaal in grote huizen achter hoge muren. Ze hebben bijna allemaal mensen in dienst. Wij ook. Toffa kookt voor ons. Hij doet ook onze was, hij strijkt en hij boent de vloeren. Dennis houdt zes dagen per week onze grote tuin bij. ’s Nachts kunnen wij rustig slapen, omdat Andrew de wacht houdt. Hij blijft de hele nacht wakker en loopt soms rondjes om ons huis. Echt waar.
Veel blanken vinden het egoïstisch om huishoudelijk werk zelf te doen, terwijl je daarvoor ook iemand kunt aannemen die je een salaris betaalt waarmee hij of zij een heel gezin kan onderhouden. Dat is voor ons ook een belangrijke reden om mensen aan te nemen. Maar het blijft raar.
Kortgeleden was onze poes ziek. Toen het arme beest bijna doodging, zei de dierenarts dat we moesten stoppen met droogvoer. We moesten het beestje alleen nog maar zacht vlees te eten geven, zoals kip. Dat leverde een pijnlijk moment op. We gaven aan Toffa een kippenpoot en zeiden dat hij het lang moest koken, zodat het vlees boterzacht zou worden. Hij vroeg of we dat wel lekker vonden, dat zachte vlees. „Nee, het is voor de poes”, zeiden we. Met ogen zo groot als stuiterballen keek Toffa naar de kippenpoot. Je zag hem denken: „Voor de poes?”
We zijn ook bij onze personeelsleden thuis geweest omdat we wilden weten hoe zij woonden, wie hun vrouw was en hoe hun kinderen eruitzagen. Dat was schrikken. De mensen door wie wij ons laten bedienen, blijken in krotten te wonen. Dennis, zijn vrouw en hun twee kinderen wonen in een eenkamerkrot. ’s Avonds druppelt er condens van hun golfplaten dak in hun bed. Iedere avond.
Hoe ga je daarmee om? We hebben besloten het salaris voor ons personeel langzaam op te voeren. We betalen schoolgeld voor hun kinderen, maar we kunnen het ook niet te gek maken. En al die andere arme mensen dan?
Hoe ga je met die armoede om? Een vraag die wij hier gedwongen (te) vaak moeten beantwoorden. Een vraag die in Nederland niet vaak genoeg wordt gesteld.