Israël bezorgd over „partijdigheid” strafhof
Israël weigert toe te treden tot het Internationaal Strafhof in Den Haag. Jeruzalem vreest dat er bij het hof sprake zal zijn van politieke vooringenomenheid tegen Israël.
Volgens procureur-generaal Elyakim Rubinstein hebben de oprichters daar al blijk van gegeven door de oprichting van Joodse nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook als een oorlogsmisdaad te bestempelen. Dat zou kunnen betekenen dat de Joodse bewoners van deze dorpen en steden voor het hof gedaagd zullen worden.
Israëlische kabinetsministers haalden zondag uit naar Zweden en België, die een belangrijk aandeel hebben gehad in de oprichting van het hof. „Wat begrijpen de Zweden van wat er hier gebeurt?” zo vroeg minister Shimon Peres (Buitenlandse Zaken) zich af, aldus de Israëlische media maandagmorgen. „Het is onvoorstelbaar dat het ene land oordeelt over een ander land aangaande een toestand die het niet helemaal begrijpt.” Sharon laakte de verbeurdverklaring van land van de Lappen door de Zweden in de jaren dertig.
Vorige week schreef Rubinstein een brief aan de regering waarin hij zijn bezwaren uiteenzette. Hij schreef dat het strafhof zich door politieke motieven zal laten leiden in plaats van door juridische motieven.
Israël plaatste in december 2000 een handtekening onder de conventie. De toenmalige premier van Israël, Ehud Barak, was eigenlijk tegen toetreding, maar in zijn kabinet zaten ook ministers die er anders over dachten. Bij wijze van compromis werd toen besloten het voorbeeld van de Verenigde Staten te volgen. De voormalige Amerikaanse president Bill Clinton bepaalde tijdens een van zijn laatste dagen in het Witte Huis dat zijn land mee zou doen. Hij ging daarmee in tegen het advies van militaire en juridische adviseurs. De huidige Amerikaanse president, George Bush, is tegen toetreding.
De jurisdictie van het hof beperkt zich tot de „meest serieuze misdaden, waarover de hele internationale gemeenschap bezorgd is”, zo wil artikel 5 van het Rome-statuut van het Internationaal Strafhof, gedateerd 17 juli 1998. Daaronder vallen de volgende misdaden: volkerenmoord, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en de misdaad van agressie. Het is vooral het begrip ”oorlogsmisdaden” dat andere landen tegen Israëliërs zouden kunnen gebruiken. Artikel 8 omschrijft oorlogsmisdaden als onder meer „uitgebreide vernietiging en inbeslagneming van eigendommen die niet gerechtvaardigd worden door militaire noodzaak en onwettelijk en willekeurig worden uitgevoerd.”
Tegenstanders van Israël kunnen betogen dat het leger onnodige schade heeft aangericht in de Palestijnse gebieden bij de recente invallen. De uitbreiding van nederzettingen en het aanleggen van nieuwe wegen op de Westelijke Jordaanoever houdt in dat Palestijnen grond verliezen.
Ook pleegt een land oorlogsmisdaden als het de eigen bevolking naar een gebied verplaatst dat het heeft bezet. Palestijnen en Syriërs kunnen betogen dat de vestiging van Israëliërs op de Westoever, in de Gazastrook en op de Golanhoogte een oorlogsmisdaad inhoudt. Inmiddels wonen ruim 200.000 Israëliërs in de gebieden die Israël in de Zesdaagse Oorlog van 1967 veroverde en het aantal breidt zich nog steeds uit.
Een geruststelling voor de Israëliërs is echter dat het hof alleen misdaden kan veroordelen die gepleegd zijn na de datum van de oprichting van het strafhof, oftewel vandaag. Verder kan het hof alleen individuen berechten die elders niet zijn berecht. Israël kan zelf dus ook tot vervolging overgaan van militairen of kolonisten die zich niet aan voorschriften houden, en daarmee een procedure bij het Internationaal Strafhof voorkomen.
Professor David Kretzmer van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, Israëlisch deskundige op het gebied van het internationale recht, zegt dat zijn land weinig te vrezen heeft. Het hof zal volgens hem zijn positie ondergraven als het eenzijdig gericht blijkt te zijn tegen één land.
Het hof is echter aan de Verenigde Naties verbonden. In de volkerenorganisatie bestaat naar de mening van Israëliërs grote vooringenomenheid tegen hun land. Deze ontstaat doordat veel derdewereldlanden automatisch het stempatroon van de Arabische landen volgen. De vrees is dat bij het strafhof dezelfde vooringenomenheid zal blijken.