Christelijk onderwijs in België
Welke ruimte biedt de Belgische wet aan christelijk onderwijs?
Vrijheid van onderwijs is in België een grondwettelijk recht. Iedereen heeft (volgens de Schoolpactwet uit 1959) het recht om onderwijs te organiseren en daarvoor instellingen op te richten. De verdere invulling van onderwijs is per ’taalgemeenschap’ verschillend geregeld. De Vlaamse, Franse en Duitstalige gemeenschap hebben dus een eigen educatief systeem. Hoeveel scholen maken daar gebruik van?
In Vlaanderen volgt ruim 68 procent van de leerlingen bijzonder onderwijs. Voor het basisonderwijs ligt dit percentage zelfs op ruim 80 procent. Daarbij gaat het voornamelijk om katholiek onderwijs, maar er zijn ook Joodse, islamitische en protestantse scholen. De zeven protestants-christelijke scholen zijn verenigd in een overkoepelende organisatie van Scholen met de Bijbel: IPCO. Een van deze scholen is een school voor buitengewoon onderwijs in Kortrijk.
In Wallonië zijn er nog twee protestants-christelijke scholen, maar die vallen niet onder deze onderwijskoepel, omdat zij behoren bij een andere ’gemeenschap’.
Wat is de overeenkomst met het Nederlandse systeem?
Er zijn veel overeenkomsten. Wanneer er voldoende draagvlak is -en in Vlaanderen is dat al bij zestien leerlingen- kunnen ouders een bijzondere school opzetten. In Vlaanderen is het bijzonder (is0(
(’vrij’) onderwijs in 1997 financieel gelijkgeschakeld aan het zogenoemde gemeenschapsonderwijs. Dit betekent dat de leerkrachten voor 100 procent door de staat betaald worden. Het schoolgebouw wordt voor 70 procent bekostigd, terwijl er voor de overige 30 procent van de kosten een renteloze lening kan worden afgesloten.
De subsidie voor de leerlingen bedraagt echter nog altijd niet meer dan 70 procent. Ook het vervoer naar en van school komt grotendeels ten laste van de ouders.
Op welke punten vindt er debat plaats?
Vooral vanuit het rooms-katholieke onderwijs wordt er bij de overheid stevig gelobbyd om ook voor het bijzonder onderwijs 100 procent subsidie voor de leerlingen en het vervoer te krijgen. De huidige minister van Onderwijs, Frank van den Broucke, lijkt daar niet ongevoelig voor.