Westen had amper oog voor bloedbad Dujail
CAIRO - Het bloedbad onder de sjiitische bevolking van Dujail, waarvoor de vroegere Iraakse president Saddam Hussein vanaf woensdag terechtstaat, ging in 1982 bijna ongemerkt voorbij. Er waren toentertijd nauwelijks buitenlandse journalisten in Irak gestationeerd en de aandacht van de Arabische en de westerse wereld was vooral gericht op de dreiging die uitging van het Iran van ayatollah Ruhollah Khomeini.
Zelfs binnen Irak was er weinig bekend over de aanslag op Saddam, waarvoor uit vergelding bijna 150 mensen werden geëxecuteerd. Pas in 1990, voor de eerste Golfoorlog waarin een internationale coalitie het leger van Saddam uit het bezette Koeweit verjoeg, sijpelde er iets over door. Nu is er, door een reeks interviews met overlevenden uit Dujail na de val van Saddam in 2003, veel meer over de gebeurtenissen van 8 juli 1982 bekend.Dujail was toentertijd een bolwerk van de sjiitische Dawapartij, die het seculiere regime van Saddam aanviel vanwege de oorlog met het sjiitische buurland Iran. Toen Saddam die dag het stadje bezocht, openden gewapende aanhangers van Dawa het vuur op zijn autostoet. Er ontspon zich een urenlang vuurgevecht, waarin Saddam uiteindelijk door legerhelikopters en infanterie werd ontzet. Later pakte de geheime politie de gezinnen van vermoedelijke daders op. De boomgaarden van Dujail werden omgeploegd, huizen vernield en bijna 150 volwassenen en kinderen, sommigen nog maar 13 jaar oud, doodgeschoten.
Het Britse tijdschrift The Economist berichtte op 31 juli 1982 dat Dujail het toneel was geweest van een „moordaanslag die meer leek op een militair treffen.” Vier maanden later, op 2 december 1982, meldde het blad dat het stadje „van de kaart geveegd” was. De maand daarop reisde een verslaggever van The Economist naar Dujail, op uitnodiging van de Iraakse regering die het bericht van 2 december had tegengesproken. De reporter berichtte dat er inderdaad een groot deel van Dujail leek te zijn platgewalst. De journalist tekende erbij aan dat hij niet met inwoners had gesproken, omdat zij dan vast door de geheime politie zouden worden vermoord.
De regering-Saddam gaf twee jaar later pas toe dat er in Dujail een moordaanslag had plaatsgevonden - in een boek van Saddams halfbroer en inlichtingenchef Barzan Ibrahim al-Tikriti dat de tegenstanders van de dictator angst voor zijn geheime dienst moest inboezemen.
De Britse omroep BBC publiceerde op zijn website een serie opnamen uit een film die de officiële cameraman van Saddam op de dag van de aanslag had gemaakt en waarop te zien is hoe Saddam door Iraakse burgers wordt ontvangen en de menigte toespreekt. Van de aanslag zelf zijn geen beelden te zien. Maar later is Saddam met baret en in legerkleding te zien, pratend met een man die wordt aangeduid als een van de vermoedelijke aanvallers. Hij keert later terug naar Dujail, waar hij tegenover een menigte de aanslag op zijn leven toeschrijft aan „agenten van buitenlanders” -een kennelijke verwijzing naar Iran- en belooft „een gering aantal verraders” in Dujail te straffen.
Faisal Fikri, een activist in de anti-Saddambeweging van toen, herinnerde zich dat destijds wel nieuws over de wreedheden van Saddam circuleerde onder Iraakse ballingen. Zij seinden Arabische media in, maar die wilden er niets over schrijven. De Arabische en ook een groot deel van de westerse wereld stonden toen achter Saddam in diens strijd tegen het Perzische en sjiitische Iran van ayatollah Ruhollah Khomeini. De Egyptische pers, toen de meest levendige in de Arabische wereld, berichtte niet of nauwelijks over het bloedbad. Saddam paaide de hoofdredacteuren met geschenken, zoals Mercedessen en dure appartementen.
Ook westerse regeringen spraken zich zelden uit tegen het optreden van Arabische leiders tegen islamitische extremisten. Vijf maanden na Dujail joeg de Syrische president Hafez Assad in het extremistische bolwerk Hama naar schatting 20.000 mensen over de kling zonder dat dit veel protesten uitlokte.
Een complicerende factor was dat de Dawapartij in het Westen werd gezien als een instrument van de Iraanse geheime diensten. Een jaar na Dujail beschuldigden Amerikaanse functionarissen de Dawa van een bomaanslag op de Amerikaanse ambassade in Koeweit.
De huidige Amerikaanse minister van Defensie Donald Rumsfeld ontmoette Saddam in december 1983 en opnieuw in 1984 toen hij als gezant van president Ronald Reagan Bagdad bezocht. De Verenigde Staten wisten toen al dat Saddam chemische wapens inzette in de oorlog tegen Iran. Of en wat de Amerikanen van Dujail en andere wreedheden wisten, is onduidelijk. Uit vrijgegeven documenten is gebleken dat Rumsfeld de chemische wapens niet ter sprake had gebracht in zijn onderhoud met Saddam in december 1983, maar wel in een direct gesprek met de toenmalige minister van buitenlandse zaken, Tariq Aziz.
Rumsfeld keerde in 1984 naar Bagdad terug om plooien glad te strijken nadat Washington het gebruik van chemische wapens door Irak tegen Iran had veroordeeld. Rumsfeld moest benadrukken dat de Amerikanen er belang bij hadden om een Iraanse overwinning te voorkomen. Dit alles brengt de Egyptische schrijver Mamdouh el-Sheik, die de berichtgeving over Saddam in de westerse media heeft gevolgd, tot de beschuldiging dat het Westen niet alleen wist van de misdaden van Saddam, maar er ook mee instemde en aan meewerkte. „Ik weet zeker dat als Saddam in de beklaagdenbank staat, hij zal roepen: „Ik heb het niet alleen gedaan, ik heb medeplichtigen”, aldus El-Sheik.