Rampgebied Pakistan loopt langzaam leeg
BALAKOT - In het Pakistaanse gebied dat op 8 oktober door een zware aardbeving werd getroffen, voltrekt zich een ware volksverhuizing. Duizenden mensen stromen dagelijks het berggebied uit: boeren, geitenhoeders en hun overlevende familieleden met tientallen, soms honderden koeien, ezels en kippen. Sommigen dragen gewonden op bedden met zich mee, anderen transporteren ze op hun rug. Het rampgebied loopt langzaam maar zeker leeg.
Nog altijd zijn de wegen nauwelijks begaanbaar. De wegen vanuit Balakot, een van de zwaarst getroffen steden dicht bij het epicentrum van de aardbeving, zijn maar enkele kilometers begaanbaar. Ze zijn geruimd of haastig gerepareerd, maar blijven primitief. Er zijn gedeeltes waar het nieuwe asfalt er nog maagdelijk bij ligt. Maar meestal is er niets beters dan een smal pad van grind en zand, bezaaid met kleine rotsen. Soms net breed genoeg voor een enkele auto.Een van de in de bergen uitgehouwen wegen is nog gesloten voor verkeer. Als over enkele weken auto’s en vrachtwagens worden toegelaten, wordt het voor veel chaffeurs een grote uitdaging, vooral als er sneeuw gaat vallen. De afgelopen dagen vielen de eerste vlokken al op de bergkammen. De nachten zijn nu ijskoud.
De kilte is ook een van de redenen dat de overlevenden van de aardbeving naar lagergelegen oorden stromen. Er komt geen einde aan de lange stoet van vluchtelingen die het rampgebied ontvluchten. Dat gaat dag en nacht door. Velen hebben dagenlang gelopen en hebben nog eens dagen voor de boeg. Zonder noemenswaardige voorraad eten en drinken zetten ze moedig door in kleding die sinds de aardbeving op 8 oktober niet meer is gewassen en die vaak het enige is wat ze nog bezitten.
Vooral ontroerend zijn de kleine kinderen, die dapper doorstappen zonder ook maar een traan of klacht. Voor hen moet deze lange vlucht vanuit de bergen een verschrikking zijn. Ze weten niet waar ze naartoe gaan. De reis vergt enorme inspanningen.
Achter de geiten klimmen ze in de kleurige kleding van de regio over de opgehoopte rotsen die op de weg zijn terechtgekomen. Op sommige plekken zijn complete berghelling verdwenen. Van de mensen die er woonden en werkten, is geen spoor meer zichtbaar.
Tulband
Kapitein Mohammed Imran Shafi trekt met zijn Pakistaanse soldaten en een dozijn zwaar beladen muilezels elke dag naar afgelegen dorpjes. Hij zegt dat er niets meer is waarvoor de boeren zouden blijven. „Alles is verwoest. In de meeste dorpen staan er op zijn best nog vijf huizen. Maar de bewoners zijn doodsbang. Ze trekken allemaal weg.”
Zelfs op plekken waar grote bulldozers en graafmachines druk bezig zijn, wachten de wegtrekkende boeren niet. Terwijl rotsen her en der naar beneden rollen, trekken zij onverstoorbaar verder. Op zoek naar een veilige plaats, naar voedsel en schoon water. Zelfs als een lange bebaarde soldaat schreeuwt dat zij moeten wachten, lopen ze door. Zijn waarschuwingen wegen niet op tegen hun drang om door te zetten.
Een man met een witte baard, tulband draagt een klein meisje op zijn schouders en heft zijn armen omhoog als hij over de rotsen klimt. „Iedereen is dood, iedereen is dood!” schreeuwt hij herhaaldelijk. Zo loopt hij door.
De 70-jarige geitenhoeder Juma zegt dat hij zijn familie reeds drie dagen geleden in veiligheid heeft gebracht. Daarna is hij teruggegaan naar de bergen. Vandaag brengt hij zijn geiten naar beneden. Slechts 25 van zijn 350 geiten hebben het overleefd. De twee andere geitenhoeders die hem hielpen, zijn dood. „We gaan naar Lower Blug”, legt hij uit. Het is een lagergelegen gebied, waar de winter mild is. „Er is voor mij niets overgebleven waarvoor ik terug zou gaan.”
Er wacht hem ook niets in Lower Blug. „We moeten het hebben van de hulp van anderen”, zegt de geharde man. Hij weet niet van wie. Geld heeft hij niet. Deze boeren leefden van wat zij verbouwden en van hun geiten, koeien en kippen. „Het is aan God of ik de winter kan doorkomen.”
Moslimbroeders
Zijn verhaal wordt herhaald door alle andere geitenhoeders en boeren die de bergweg komen aflopen. De meesten trekken naar Haripure, waar de overheid een groot bos beheert. Ze weten niet of ze daar welkom zijn, maar vertrouwen op de „naastenliefde van onze moslimbroeders.”
Sommigen willen nooit meer terugkeren naar hun oude woonplaats, zeggen zij. Anderen hopen binnen een halfjaar weer de bergen in te gaan. Eerst zullen zij een eenvoudige hut van opgedroogde modder en stro bouwen. Daarin slaapt de familie naast het vee. In de volgende jaren bouwen ze er steeds weer een ruimte bij, totdat ze weer een woning hebben. Het is een lange moeilijke weg, die velen niet zullen overleven.
Ook is het de vraag of er geen conflict ontstaat als vele honderdduizenden mensen -het getroffen gebied had volgens de Verenigde Naties zo’n 4 miljoen inwoners- neerstrijken in een nu al dichtbevolkt gebied.
„Nee”, zegt de ene na de andere Pakistaan als hem die vraag wordt voorgelegd. „Wij zijn moslims. Bij een ramp als deze helpen wij elkaar.”