„Nobelprijs voor vrede heeft vooral symbolische waarde”
OSLO - Als voorzitter van het Nobelcomité drukte Francis Sejersted negen jaar lang zijn stempel op de toekenning van de vredesprijs. Alle beslissingen waren moeilijk, maar hij betreurt er niet één. „Er was altijd kritiek. Maar altijd voorzagen we de tegenwerpingen.”
De werkkamer van prof. Sejersted ligt diep in een donkere gang in het ”Institutt for Samfunnsforskning” (Instituut voor Sociaal Onderzoek) in Oslo. De historicus werkt hier aan zijn boeken over de geschiedenis van Noorwegen. Op verzoek van de regering werkte hij ook mee aan een uitgave over de onafhankelijk van Zweden, dit jaar precies een eeuw geleden.Sejersted trad in 1982 toe tot het comité voor de Nobelprijs voor de Vrede. Vanaf 1991 tot 1999 was hij voorzitter. In die laatste functie was hij verantwoordelijk voor de toekenning van de prijs aan bijvoorbeeld de Zuid-Afrikanen Nelson Mandela en F. W. de Klerk (1993), en verder aan Yasser Arafat en de Israëlische politici Shimon Peres en Yitzhak Rabin (1994).
Het vredescomité zetelt in de Noorse hoofdstad Oslo. De andere vijf Nobelprijzen (voor natuurkunde, medicijnen, scheikunde, literatuur en economie) hebben een comité in het Zweedse Stockholm. Volgens het testament van Alfred Nobel (1833-1896) moest de vredesprijs worden toegekend door een comité van vijf Noren.
Volgens Sejersted is de verklaring daarvoor niet moeilijk. „Toen Nobel zijn wilsbeschikking maakte, was Noorwegen nog niet zelfstandig van Zweden. Als land zonder buitenlandse politiek had het dus geen directe belangen, en daarmee was het onafhankelijk genoeg om de vredesprijs uit te reiken.”
Maar de Noor ziet ook een „andere logica.” „Denk je eens in dat Alfred Nobel in 1895 zijn testament schrijft. Wat lag er meer voor de hand om de wetenschappelijke, literaire en medische prijzen te laten bepalen door de Zweden, die daar goed in waren? En de vredesprijs paste volgens hem beter bij het Noorse parlement, omdat die actief was in de vredesbeweging. De keus irriteerde de Zweedse koning Oskar natuurlijk wel, maar het was toch redelijk vanzelfsprekend.”
In zijn jarenlange Nobelperiode was onafhankelijkheid het sleutelwoord, vertelt de hoogleraar, terwijl hij achterover leunt in de bureaustoel in zijn kleine kantoor. „Die neutraliteit moest absoluut zijn. Ik reisde niet veel en had weinig internationale contacten. Ons beleid was de meeste uitnodigingen af te slaan. Mijn hoofdbetrekking bleef al die jaren mijn professoraat in geschiedenis. Maar altijd als ik iets las of schreef, speelde het Nobelcomité in mijn achterhoofd mee”, aldus de historicus.
Het comité vergaderde acht of negen keer per jaar in Oslo. „We werkten met ons vijven en onze secretaris altijd heel prettig samen en kenden elkaar goed. Maar een keus maken was minder gemakkelijk. Zodra we tot een besluit kwamen, keken we vooruit naar het volgende jaar. Veel namen keerden jaarlijks terug.”
Het comité neemt besluiten zoveel mogelijk eenstemmig. „We gingen op zo’n manier met elkaar om dat we nooit conflicten kregen. Het was altijd collegiaal. De kunst was naar elkaars argumenten te luisteren. Als we na maanden discussiëren tot een besluit moesten komen, voelde ik als voorzitter wel aan welke kant het op moest. We waren dan altijd unaniem, ook al was het niet ieders eerste keus.”
De toekenning van de prijs aan de Yasser Arafat leidde echter tot publiek protest van een van de comitéleden. „Aan de nominatie van de Palestijnse leider ging een langdurig en heftig debat vooraf. Ondanks het vredesakkoord bleef hij immers een terrorist, vond een van ons. In dat conflict was geen oplossing meer. Als voorzitter probeer je natuurlijk altijd het uiterste om een probleem op te lossen, maar dat ging niet. Toen trok onze collega zich jammer genoeg terug. Verder is het altijd gelukt om tot consensus te komen.”
Omdat er wereldwijde belangstelling is voor de Nobelprijs, staat de geheimhouding binnen het comité voortdurend onder druk. Sejersted: „De pers giste natuurlijk van alles en had het soms zelfs precies goed. Maar als er ergens een lek ontstond, wist ik meestal wel waar dat zat.”
De Zuid-Afrikaanse winnaars De Klerk en Mandela spreken beiden in hun memoires over onderlinge spanningen tijdens de uitreiking in Oslo. De oud-voorzitter vindt dat merkwaardig, want het comité is daarvan niets opgevallen. „We waren vooraf wel bang voor spanningen. Maar die hebben we niet gemerkt. Het was voor ons wel een moeilijke beslissing of De Klerk de prijs ook moest krijgen. Er zijn argumenten tegen in te brengen. In zekere zin net als bij Arafat. Toch was ons beleid iedereen te belonen die de vrede voorthelpt door uit een vicieuze cirkel te kruipen.”
Nooit waren de keuzes gemakkelijk, maar hij heeft er nimmer spijt van gehad, zegt Sejersted. „Er was altijd kritiek. Maar al die achttien jaar voorzagen we de tegenwerpingen. We wisten waarmee we bezig waren.”
Wel zijn er soms verkeerde keuzes gemaakt. Sejersted wil geen voorbeelden noemen uit zijn eigen periode, wel van ervoor. „In 1973 ging de toekenning naar de Amerikaan Henry Kissinger en de Vietnamese Le Duc Tho. Maar Kissinger weigerde de prijs en kwam die niet eens ophalen. De toekenning had dus ook niet naar hem toe moeten gaan. De tweede fout vind ik dat Gandhi de prijs niet heeft gekregen. Hij had die in 1949 naar mijn mening postuum moeten krijgen.”
De actualiteit geeft aan dat een toekenning van de Nobelprijs geen garantie voor vrede is. In het Midden-Oosten is men nog niet veel verder dan in 1994 en in Noord-Ierland blijft het onzeker. Sejersted: „Ja, we zijn geen goden. De geschiedenis gaat altijd verder. Soms lijkt men op het juiste spoor, maar dan gebeurt er iets waardoor de zaak toch ontspoort. Dat kun je het Nobelcomité niet verwijten.”
De waarde van de prijs zit volgens de oud-voorzitter in het politieke signaal dat ervan uitgaat. „Alle dissidenten die de prijs hebben gehad, zullen zeggen dat die enorm veel heeft betekend. Aung San Suu Kyi zit nog steeds vast in Birma, maar haar situatie zou veel erger zijn als ze in 1991 de prijs niet had gehad. Het heeft haar beschermd. En dat was ook het geval met Sacharov in 1975 en Lech Walesa in 1983. De prijs gaf hun een zekere onkwetsbaarheid. Verder is de waarde natuurlijk symbolisch. Er staat geen militaire macht achter de prijs.”