Buitenland

„Serviërs doodden 66 Albanezen”

In het Milosevic-proces is donderdag voor het eerst een overlevende gehoord van de massa-executies bij Bela Crkva op 25 maart 1999. Volgens Isuf Zhuniqi, een 42-jarige werkloze boer uit dat Kosovaarse dorp, werden op die dag voor zijn ogen zeker 66 etnisch Albanese burgers doodgeschoten door de Servische politie.

ANP
7 June 2002 08:24Gewijzigd op 13 November 2020 23:36

Zhuniqi werd op de vroege ochtend wakker toen Joegoslavische tanks het dorp binnenrolden. Honderden burgers sloegen op de vlucht, lopend door een rivierbedding. Zij werden achternagezeten door de Servische politie.

De eerste slachtoffers waren twee gezinnen, dat van Zhuniqi’s neef Clirim en dat van Xhemal Spahiu, een Kosovaar uit een naburig dorp. Die liepen achter bij de hoofdmoot van de groep en werden ingehaald door de Servische politie. Zhuniqi zag hoe drie agenten het vuur openden. Het gezin van Spahiu werd geheel uitgeroeid: man, vrouw en vier jonge kinderen. Van Clirim Zhuniqi’s gezin bleef slechts een tweejarig zoontje in leven. Clirim, zijn vrouw, dochter Dardane (8) en twee zoons van 6 en 4 jaar werden gedood.

De Serviërs scheidden de mannen van de vrouwen en kinderen. De mannen werden van geld en documenten beroofd. De vrouwen en kinderen werden weggestuurd. De politiecommandant schoot eigenhandig twee mannen dood.

Getuige Isuf Zhuniqi werd met een groep van zo’n 65 mannen teruggestuurd in de rivierbedding. De politiecommandant gaf het bevel het vuur te openen met automatische wapens. Zhuniqi werd in zijn schouder geraakt en viel. Andere mannen vielen op hem. Zhuniqi deed alsof hij dood was. Het schieten duurde ongeveer vijf minuten.

Vervolgens daalden enkele agenten af in de rivierbedding. „Deze ademt nog”, hoorde Zhuniqi zeggen, en daarna een enkel schot. Dat gebeurde meer dan tien keer. Toen zei iemand: „Goed, nu is iedereen dood, laten we gaan.”

Zhuniqi hield zich nog twintig minuten stil. Toen alles rustig bleef, stond hij op. Hij zag 52 lichamen om zich heen liggen, van wie achttien familieleden van hem. Velen hadden verschrikkelijke verwondingen. Bij sommigen was het hoofd uiteengespat, bij anderen waren ledematen afgerukt. „Er was veel bloed en veel stukjes schedelbot en hersenmassa in de rivierbedding”, staat in zijn schriftelijke getuigenverklaring te lezen. Isuf Zhuniqi slaagde erin een nabijgelegen dorp te bereiken, waar hij zijn gezin terugvond.

Eerder op de dag mocht Milosevic het kruisverhoor afronden van Shukri Buja, die de regionale commandant was van het Kosovo Bevrijdingsleger UCK, toen het in Racak op 15 januari 1999 tot een bloedbad kwam. Milosevic en Buja waren het erover eens dat op die dag rond het Kosovaarse dorp werd gevochten tussen de Servische politie en het UCK, met doden aan beide kanten. Van harte oneens daarentegen waren de ex-president van Joegoslavië en de UCK’er het over meer dan twintig lichamen die op 16 januari in een ravijn vlak bij Racak werden gevonden. Volgens Buja ging het om burgers, een standpunt dat destijds ook door het Westen werd onderschreven, dat ruim twee maanden later militair intervenieerde.

Milosevic herhaalde zijn standpunt dat de „slachting onder burgers” in scène zou zijn gezet. Het zou gaan om UCK-leden die bij gevechtshandelingen elders om het leven waren gekomen.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer