Rust en vrij verkeer nodig voor herstel Palestijnse economie
De Israëlische vlag is gestreken, de Gazastrook behoort aan de Palestijnen. Voor de Palestijnse Autoriteit wacht nu de zware klus het verpauperde gebied te ontwikkelen. Maar ze staat er niet alleen voor. Donorlanden en particuliere investeerders willen helpen en deskundigen staan hen bij met adviezen.
De Amerikaan James Wolfensohn, speciale afgezant van het kwartet dat streeft naar vrede in de regio (VS, Rusland, EU en VN), gelooft dat er aan drie voorwaarden voldaan moet worden om economische groei in de Palestijnse gebieden tot stand te brengen. De eerste is dat er een veilige omgeving bestaat. Dat wil zeggen dat het gebied vrij is van militaire confrontaties tussen Israëliërs en Palestijnen en vrij is van interne chaos. De tweede is dat de Palestijnen vrij verkeer hebben. De derde zijn verbeteringen in het Palestijnse bestuur. De eerste twee voorwaarden zijn de belangrijkste.
Voor de Palestijnen hebben vooral de grensovergang Rafach en een lucht- en zeehaven grote politieke en nationale waarde. Israël heeft tijdens de intifada de luchthaven buiten werking gesteld en de zeehaven is nog niet aangelegd. Verder heeft het de grensovergang Rafach tussen de Gazastrook en Egypte gesloten. Volgens Nigel Roberts, directeur van de Wereldbank voor de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, lijkt het er op dat Israël, de Palestijnen en Egypte het eens worden over een oplossing voor Rafach. Ondertussen zal de overgang Kerem Shalom, op de grens tussen Israël, Egypte en de Gazastrook, als een alternatief dienen.
Economisch gezien zijn twee andere verbindingen het belangrijkst. Dat zijn de doorgang tussen de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever en tussen de Gazastrook en Israël bij Karni. Het tweede Oslo-akkoord bepaalde in 1995 al dat er een ”veilige passage” zou worden gecreëerd tussen de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever. Tijdens de intifada sloot Israël de doorgang.
De Israëlische regering stelde James Wolfensohn onlangs voor in eerste instantie een systeem te gebruiken van konvooien van goederen en mensen die door Israëliërs zouden worden geëscorteerd. Roberts: „Ik verwacht dat het idee de komende weken zal worden uitgewerkt. Hopelijk zien we heel spoedig een begin van deze konvooien.”
De Wereldbank en het Amerikaanse Agentschap voor Internationale Ontwikkeling (Usaid) studeren ook op de mogelijkheid om een permanente verbinding te creëren, aldus Roberts. Ze zullen zich onder meer bezinnen op de aanleg van een spoorlijn. Israël had dat idee in 2001 zelf ook al overwogen. „We stoffen dat plan af en bekijken het opnieuw. Hopelijk kunnen we degenen die besluiten nemen in het voorjaar een plan presenteren waarover ze kunnen discussiëren en dat ze daarna kunnen aanvaarden.”
Elke dag arriveren er 35 vrachtwagens vanuit de Gazastrook bij de grenspost Karni. De goederen zijn bestemd voor export via Israëlische havens. Ze moeten geheel worden uitgeladen, geïnspecteerd en weer in vrachtwagens worden gezet. Volgens Roberts zou er „een veelvoud” zijn van het aantal vrachtwagens met exportgoederen als er vrij verkeer bestond.
Israël zal volgens hem binnenkort nieuwe scanapparaten voor vrachtwagens bestellen. Als er nieuwe technologie is, kan Israël de goederen inspecteren zonder dat deze uit de trucks hoeven te worden gehaald. Het duurt echter twaalf tot achttien maanden voordat deze moderne scanners arriveren, want ze worden op bestelling gemaakt.
Ondertussen kunnen Israël en de Palestijnen andere verbeteringen doorvoeren die tot een vergroting van de Palestijnse export leiden, aldus Roberts. In de eerste plaats kunnen de twee partijen de samenwerking aan beide kanten van de grens verbeteren. De directies aan beide zijden kunnen ervoor zorgen dat bepaalde goederen prioriteit krijgen en dat als er communicatieproblemen zijn, deze snel worden opgelost. De Palestijnen moeten ervoor zorgen dat er aan hun zijde veiligheidsinspecties worden uitgevoerd. „Grenzen mogen geen belemmering voor handel zijn”, zegt Roberts.
Andere landen hebben zich bereid getoond hulp te geven. De landen van de G-8 hebben toegezegd maximaal 3 miljard dollar per jaar te willen besteden voor de opbouw van de Palestijnse economie. Dit bedrag moet voor een deel uit staatsfondsen komen en voor een deel van particulieren. Het geld is bestemd voor de begroting van de Palestijnse Autoriteit en voor de investeringen.
„De 3 miljard is een antwoord op zeer positieve politieke ontwikkelingen”, aldus Roberts. „Tijdens de intifada gingen enorme hoeveelheden geld naar de Palestijnen, maar tegelijkertijd stortte de Palestijnse economie in. Met andere woorden: als de omgeving gewelddadig is, als er chaos heerst en als geen bewegingsvrijheid bestaat, kun je een enorme hoeveelheid geld geven, maar zul je geen groei creëren.”
Ook de steun die de Arabische landen bieden, is bestemd voor zowel de Palestijnse regering als voor investeringen. Dit jaar heeft de Arabische Liga een bedrag van 650 miljoen dollar beloofd, waarvan er nog maar 175 miljoen is binnengekomen. „De Arabische staten zijn zeer genereus geweest in het steunen van de begroting”, aldus Roberts. „Maar er bestaat een kloof tussen wat zij zeggen en wat zij in werkelijk doen.”