Terugkeer van shuttle altijd spannend
Was de explosie van de Challenger, in januari 1986, voor de NASA reden om de lancering de meest kritieke fase van een ruimtevlucht te noemen; sinds in februari 2003 de Columbia verbrandde bij terugkeer in de dampkring, zal niemand bij de NASA van een geslaagde missie spreken, zolang een shuttle niet veilig aan de grond staat.
Als de temperatuur bij de afdaling van het ruimteveer oploopt tot niet minder dan 1650 graden, stijgt daarmee ook de spanning bij de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie. De hittewerende tegels op de vleugelranden, de buik en de neus van het toestel zijn hiertegen bestand, mits ze intact blijven. Tijdens de laatste missie is de isolatielaag voor het eerst in de ruimte nauwkeurig geïnspecteerd op beschadigingen.
Ongeveer 90 minuten voor de landing valt de beslissing: kan de shuttle richting aarde of moet hij nog in de ruimte blijven? Bij groen licht remt het ruimteveer een uur voor de tijd zo veel af dat hij uit z’n vaste baan raakt. Vanaf 280 kilometer hoogte en met een snelheid van 26.498 kilometer per uur duikt het toestel richting de aarde. De shuttle vliegt dan ten opzichte van de thuisbasis Florida nog aan de achterkant van de planeet.
Op 122 kilometer hoogte -met nog 30 minuten te gaan- bereikt het toestel de dampkring. Door de wrijving met de lucht stijgen de temperaturen explosief, vooral aan de onderkant van de shuttle. Tien minuten later, op 70 kilometer hoogte, bereikt de temperatuur het maximum van 1650 graden.
De laatste 12 kilometer vliegt de bemanning recht op de landingsbaan af en pas dan neemt de astronaut-vlieger het roer van de automatische piloot over. Het toestel komt als een zweefvliegtuig naar beneden, want motoren om op eigen kracht te kunnen vliegen, heeft de shuttle niet. Is de afdaling eenmaal ingezet, dan heeft de vlieger maar één kans om veilig te landen. Een extra rondje boven de baan, of een landing na een doorstart, zoals met een normaal verkeersvliegtuig, zit er voor de shuttlebemanning nooit in.
Zodra de achterwielen de grond raken, bij een snelheid van zo’n 350 kilometer per uur, gaat een rood-wit-blauwe remparachute met een doorsnee van ruim 12 meter uit. Veertien seconden later raken de neuswielen de baan.
Daar staan 25 servicewagens en 150 man personeel klaar om het ruimteveer en de bemanning op te vangen. Na het tot stilstand komen van de shuttle duurt het ongeveer een uur voor de bemanning het toestel kan verlaten. De shuttle moet eerst afkoelen en technici controleren in die tijd de omgeving op schadelijke gassen.
Als de kust veilig is, mag de bemanning uitstappen. De shuttle wordt na een paar uur weggesleept naar een loods. Daar zullen technici de komende weken iedere centimeter van het toestel onder de loep nemen. Als dat gebeurd is, begint het klaarmaken van het ruimteveer voor een volgende missie.
Met het oog daarop heeft de NASA grote voorkeur voor een landing op Kennedy Space Center. Dan is de shuttle direct thuis. Een landing op de twee andere beschikbare banen, in Californië en New Mexico, kost vijf dagen en ruim 1 miljoen dollar extra. De shuttle moet dan op de rug van een van de twee Boeings 747 die de NASA daar speciaal voor heeft, weer naar de andere kant van Amerika gevlogen worden.
Maandag belemmerde laaghangende bewolking boven Kennedy Space Center de terugkeer van de Discovery. Natuurlijk kan een geavanceerde luchtreus als de shuttle met een beetje bewolking makkelijk landen, maar de NASA wilde er dit keer maximaal zicht op hebben, om net als bij de lancering elk detail te kunnen filmen.
Voor elk van de drie landingsplaatsen waren voor verschillende dagen twee mogelijkheden om te landen vastgesteld. Tot nu toe landden 61 shuttles op Kennedy Space Center en vijftig op de luchtmachtbasis in Californië. Slechts één keer is de landingsbaan in New Mexico gebruikt.