„Ziekenhuis faalt in stervensbegeleiding”
Nederlandse ziekenhuizen moeten meer investeren in het zorgvuldig begeleiden van terminale patiënten. Drie pastoraal verzorgers van ziekenhuizen in Heerlen, Geldrop en Amsterdam riepen daar donderdag tijdens een congres toe op.
De circa negentig aanwezigen, allen werkzaam in een ziekenhuis als pastoraal verzorger, verpleegkundige dan wel beleidsfunctionaris, ondersteunden hun pleidooi. Aan het eind van het congres kwamen de deelnemers tot de slotsom dat de commercialisering van de zorg en de individualisering van de samenleving de zorgvuldigheid van de begeleiding in de laatste fase onder grote druk zetten.
Pastoraal verzorger H. Timpert van het Atrium MC in Heerlen constateerde dat in zijn omgeving steeds meer ziekenhuizen benadrukken dat stervensbegeleiding niet tot hun kerntaken behoort. „Sommige leggen zelfs expliciet vast dat ze zich uitsluitend richten op genezing. Wordt een patiënt terminaal, dan dient hij, cru gezegd, te verkassen naar een hospice. In de praktijk komt het daar echter niet van, omdat de capaciteit van een hospice beperkt is. En een deel van de terminale patiënten moet gedwongen in een ziekenhuis blijven, omdat ze intensieve behandelingen moeten ondergaan.”
Voor cliënten is het lastig ziekenhuizen vanwege een falende stervensbegeleiding af te straffen, constateerde een van de deelnemers. „Wanprestaties blijven in de regel binnenskamers. Verder is het in de regel de verzekeraar die bepaalt in welk ziekenhuis de patiënt belandt, niet de verzekerde zelf.”
Pastoraal verzorger S. Evers van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis in Amsterdam illustreerde zijn pleidooi met een schokkend relaas. Een inmiddels overleden patiënt aan wie hij stervensbegeleiding had geboden, lag op een streng geïsoleerde kamer vanwege een aantasting aan zijn afweersysteem. „Zijn vrouw mocht niet met de tram komen als ze hem bezocht en geen bloemen of kranten meebrengen, omdat hij anders een infectie kon oplopen. De behandelende artsen liepen echter met wapperende jaspanden in en uit, zonder hun handen te ontsmetten of zelfs maar te wassen. Toen hij was overleden, werd de kamer in een mum van tijd ontruimd. Tijd voor een persoonlijk afscheid werd de weduwe niet gegund.”
„Het is een verontrustend teken dat wij als pastoraal verzorger steeds vaker moeten functioneren als buffer tussen artsen en gefrustreerde familieleden en nabestaanden”, concludeerde een van de aanwezigen na het aanhoren van het verhaal.
Diverse verzorgenden betreurden het dat de meeste ziekenhuizen nog geen richtlijnen hebben voor een gepaste stervensbegeleiding van patiënten die zich wel beschouwen als gelovig, maar niet behoren tot een kerkgenootschap. „Het begeleiden van deze groep is voor verzorgenden en verpleegkundigen een kwestie van experimenteren”, concludeerde antropoloog dr. E. Venbrux, die sprak vanuit een wetenschappelijke invalshoek.
„Sommigen van de verzorgenden met wie ik heb gesproken, wisten aan het sterfbed niets beters te doen dan deze patiënten een knuffelbeer te geven of een geurkaars op hun nachtkastje te zetten. Hem of haar met woorden vertroosten lukte niet meer.”
Hoogleraar zorgethiek prof. dr. M. Verkerk benadrukte dat het bijstaan van stervenden niet alleen mag berusten bij pastoraal verpleegkundigen. „Het hele ziekenhuis is verantwoordelijk voor een zorgvuldige, individuele begeleiding. Zijn wij competent genoeg om het unieke van elk sterfgeval te ontdekken? Dat is de vraag. Stervensbegeleiding mag nooit een kwestie worden van: zo doen wij dat hier.”