Binnenland

Meelijden met Joodse oorlogsslachtoffers

Vol lof waren de media over de autobiografie van Binjamin Wilkomirski, waarin hij zijn kinderherinneringen aan Auschwitz en Majdanek op papier zette. Groot was de verbijstering toen bleek dat het allemaal verzonnen was. Over de fascinatie met de holocaust.

3 May 2002 23:55Gewijzigd op 13 November 2020 23:33

„Het komt vaker voor dat niet-Joden het slachtofferschap van Joden annexeren”, zegt dr. Johannes Houwink ten Cate, die als onderzoeker verbonden is aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD, het voormalige RIOD) in Amsterdam. Zelf kent hij twee Nederlandse gevallen. „Die zou je kunnen typeren als mensen die ernstig gestoord zijn.”

Ergens geldt dat ook voor Binjamin Wilkomirski. Bruno Dössekker, want dat is Wilkomirski’s werkelijke naam, werd in 1941 geboren in Zwitserland als zoon van een ongehuwde moeder. De jonge vrouw moest van de voogdij haar kind afstaan. Een ongehuwde moeder was ongepast in het Zwitserland van die dagen. Bruno ging van tehuis naar tehuis. Uiteindelijk kwam de jongen terecht bij een ouder echtpaar waar hij aan allerlei verwachtingen moest voldoen, maar dit niet kon.

Euforie
Het kan niet anders of iemand moet aan een dergelijke jeugd complexen overhouden. De toenemende belangstelling voor de holocaust verschafte Bruno Dössekker een lijden waarmee hij zich kon identificeren. Toen hij op 40-jarige leeftijd zijn ’kampverleden’ ontdekte, begreep hij opeens zijn paniekaanvallen. Dat hij zijn voeten niet stil kon houden kwam doordat hij in Majdanek op die manier de ratten op een afstand had gehouden.

De werk- en vernietigingskampen kende hij in werkelijkheid slechts als toerist. Voor aanvullende informatie greep hij terug op werken als ”Kinderjaren” van Jona Oberski en ”De geverfde vogel” van Jerzy Kosinski. Daarnaast gebruikte hij herinneringen van echte overlevenden. Commentaar van dr. Johannes Houwink ten Cate: „Eigenlijk heeft Wilkomirski van de geschiedenis van de vervolging niet zoveel begrepen. Niemand die bij zijn volle verstand is wil tot een vervolgde minderheid behoren. Maar hij denkt dat het slachtofferschap een ereplatform is, een podium waar je jezelf op kunt hijsen en waar je dan wordt toegejuicht.”

In 1995 publiceerde Binjamin Wilkomirski bij een gerenommeerde uitgeverij zijn autobiografie ”Bruchstücke”. Critici vergeleken het boek met het werk van Primo Levi en roemden de zuiverheid ervan. Vertalingen volgden in twaalf talen, waaronder het Nederlands.

Houwink ten Cate kan de euforie goed begrijpen. „Zo’n boek was er niet. Er zijn ontzettend weinig boeken van kinderen die de holocaust hebben overleefd. Je hebt ”Kinderjaren” van Jona Oberski, maar dat is een novelle. Je kunt dus zeggen dat Wilkomirski in een bepaalde behoefte voorzag.”

Meelijden
Toen bleek dat ”Bruchstücke” een verzinsel was, volgde een scherpe reactie. „De mensen voelden zich beetgenomen in hun medeleven: een getuige bericht over een gefantaseerde holocaust. Degenen die deze niet aan den lijven hebben ondervonden, kunnen zich de holocaust niet voorstellen en zijn daarom afhankelijk van getuigen. We kunnen naar een concentratiekamp gaan, maar daar is de Waffen-SS niet meer. Daarom moeten we het doen met verslagen van ooggetuigen. Ja, en dan is de ontzetting groot als blijkt dat wat ze vertellen niet echt is gebeurd. Als je erover nadenkt kun je je afvragen: Hoe authentiek was het medeleven? Ik wil niet zeggen dat het medeleven ongemeend was, maar er zit toch iets gratuits in de gedachte dat als je een boek van een overlevende leest, dat je het dan allemaal begrijpt.”

Het laatste woord over Wilkomirski is voorlopig nog niet gezegd. Vorig jaar zomer werd in de Duitse stad Potsdam een internationale conferentie aan het geval-Wilkomirski gewijd. Voor dit jaar staan er nog verschillende boeken over hem op stapel. En nadat eerder de BBC een documentaire over Wilkomirski had gemaakt, werkt Hollywood nu aan een film.

Ooggetuigenverslagen van slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog vinden gretig aftrek, worden misschien nog wel beter verkocht dan wetenschappelijke werken. Willen de mensen meelijden met de Joodse slachtoffers?
Dr. Houwink ten Cate: „Dat is de kern van het probleem. We kunnen het niet in werkelijkheid begrijpen. Ooggetuigenverslagen kunnen het hooguit iets dichterbij brengen, maar er blijft een groot verschil tussen iets dichterbij brengen en er geweest zijn. Degenen die de holocaust hebben overleefd, zeggen ook niet voor niets dat ze het niet kunnen uitleggen. Aan de ene kant voelen ze de plicht erover te spreken, maar aan de andere kant zie je wat Elie Wiesel altijd zegt: „In de kern kun je er alleen maar over zwijgen.”

De onderzoeker van het NIOD citeert in dit verband ook Primo Levi. „Die zegt: „Overlevenden zijn niet de ware getuigen.” Ware getuigen zijn de weg tot het einde gegaan en omgekomen, verbrijzeld, verbrand, tot niets, tot stof en as geworden. Dat is de norm. De anderen zijn onder de levenden gebleven en kunnen dus alleen op een andere en onvollediger wijze getuige zijn. Maar hun verhaal is dus altijd een afwijking van de norm.”

Mensenrechten
Volgens dr. Houwink ten Cate, die bezig is met een publicatie over Jodenvervolging in Nederland, bestaat er een diepere reden waarom mensen boeken over de holocaust willen lezen. „Auschwitz is symbool geworden van de meest flagrante schending van de mensenrechten. Naarmate we ons geloof als het ware vestigen op die mensenrechten, willen we dat geloof in die mensenrechten bevestigen. Daar is iets paradoxaals aan.

Ik geloof dat het de Britse filosoof Isaiah Berlin is geweest die in 1959 een artikel heeft geschreven over de relatie tussen de holocaust en de mensenrechten. Hij zei dat als je er zuiver logisch over nadenkt de holocaust een onvoorwaardelijk geloof in de mensenrechten uitsluit. Die mensenrechten zijn daarmee ten onder gegaan. Sindsdien is het geloof in de mensenrechten, meent Berlin, een ”verstandelijke noodzaak”. Een keus die we uit verstandelijke overwegingen maken, omdat we erin willen geloven. Dus aan de ene kant willen we in mensenrechten geloven, maar aan de andere kant bewijst de holocaust dat die mensenrechten buitengewoon kwetsbaar zijn. Er is maar heel weinig voor nodig om ze helemaal stuk te slaan en er niets meer van over te laten.”

Het zou Houwink ten Cate niet verbazen als de voortdurende belangstelling voor literatuur over de concentratiekampen hier iets mee te maken heeft. „Die interesse heeft in ieder geval niets te maken met de vraag of die mensen tot de oorlogsgeneratie behoren. De meeste mensen die tot de oorlogsgeneratie behoorden zijn inmiddels overleden. Bovendien, iedereen die wel eens op 4 mei een herdenkingsplechtigheid heeft bijgewoond, kan zien hoeveel ouders met kinderen daar staan.”

Surrogaatgodsdienst
De belangstelling voor de shoah is volgens dr. Houwink ten Cate ook niet gebonden aan de bezettingservaring. „Amerika is daarvan een goed voorbeeld. Daar wordt ontzettend veel gepubliceerd en gelezen over de Tweede Wereldoorlog. Het is kennelijk dus niet zo dat mensen het lezen omdat hun ouders of grootouders het hebben meegemaakt. Ik denk dat we nu veel meer over de holocaust schrijven en weten dan zeg maar de mensen in 1863 over Napoleon. Er is een goede Duitse essayist, Christian Meier, die het boek ”Vierzig Jahre nach Auschwitz” heeft geschreven. Hij zegt dat de oorlog en de vervolging behoren tot de weinige zaken die Europeanen met elkaar delen. Als je zou zoeken naar de basis voor zeg maar een Europese politieke cultuur kom je heel snel bij die herinnering aan de oorlog en de vervolging terecht. Volgens diezelfde Meier hebben we als voorbeeld van wat we allemaal verafschuwen en wat we nooit meer terug willen de shoah in de politieke cultuur als het ware ingelijfd en is hij onderdeel geworden van onze collectieve geschiedenis en ons collectieve geheugen. We zijn een generatie die geobsedeerd is door identiteit en we hebben als het ware de herinnering aan de concentratiekampen in onze collectieve identiteit opgenomen. En daarom wordt er zoveel over geschreven. Daarom willen we het ook lezen.”

Houwink ten Cate vraagt zich hierbij af of die boeken alleen over de oorlog en de gevolgen gaan. „Die boeken gaan als het ware ook over onszelf. Ze gaan over wat we van elkaar verwachten, wat we niet willen dat we elkaar aandoen. We leven in een seculiere samenleving, de godsdienst als basis voor het morele debat is weg en kennelijk willen we die morele debatten blijven houden. Daarvoor kiezen we dan een onderwerp uit de geschiedenis, om het drastisch te zeggen, waarover iedereen het eens is. Er zit een aspect van surrogaatgodsdienst in. Met die boeken pogen we een gemeenschappelijke, morele basis te construeren.”

Vandaar misschien ook wel het enthousiasme en de ontzetting over Wilkomirski?
Houwink ten Cate: „Die man raakt bij ons een heel gevoelige snaar. Tegelijk moet je zeggen dat Isaiah Berlin natuurlijk gelijk heeft als hij zegt dat de shoah de kwetsbaarheid van mensenrechten bewijst. Of, om Abel Herzberg te citeren in de slotpagina’s van de ”Kroniek van de Jodenvervolging” uit 1950: „Wij houden in het algemeen niet van mensen wie het slecht gaat.””

Schindler
De onderzoeker van het voormalige RIOD vertelt een anekdote over de fascinatie voor de holocaust. „Een Duitse historicus beschreef eens in een boek hoe de nationaal-socialistische officier Hans Krüger toezicht hield op de moord op 10.000 Joden op een begraafplaats buiten Stanislau. Die man at worst en dronk wodka terwijl zijn troepen de Joden neerschoot. Hij had zelfs de moed een rekening voor de kogels naar de Joodse Raad te sturen. Terwijl zijn manschappen de Joden afslachtten, het waren orthodoxe Joden, riep hij: „Waar is jullie God? Waar is jullie Jehova?” Een recensent van de Sunday Times had als commentaar hierop: „De vraag die ons allemaal bezighoudt is niet: Waar de God van de orthodox-Joodse slachtoffers is, maar waar de God van die officier is?”

Omdat we dat willen weten, houden we ons met dit onderwerp bezig. Ten diepste is dat de vraag naar onze eigen identiteit, hoe we zelf in elkaar steken, ja, vragen we onszelf af waarom we niet meer godsdienstig zijn. Ik denk dat een gedeelte van de belangstelling voor het onderwerp daaruit voortkomt.”

In de film ”Schindler’s List” van Steven Spielberg, waarin een Duitse fabrikant van honderden Joden het leven redt, wordt volgens Houwink ten Cate ook de menselijke identiteit aan de orde gesteld. „We willen allemaal Schindler zijn en het goede kunnen doen. Die film is een fantasie over wat het individu vermag als hij maar wil. Het is in feite de mens heel hoog plaatsen, bijna in een goddelijke positie, want die Schindler kan redden. Maar de geschiedenis leert iets heel anders als de mens de plaats van God inneemt. In tegenstelling tot de slotscène van Schindler’s List was niet redding de norm, maar moord. Zoals bekend had de shoah geen happy end.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer