Oorlog Japan-China blijft heet hangijzer
De Chinees-Japanse oorlog, die in de zomer van 1937 begon, markeert het begin van de agressieve Japanse expansie in Azië die tot het einde van de Tweede Wereldoorlog duurde.
Aanvankelijk boekte Japan snelle successen tegen het militair mindere China, dat al door een burgeroorlog was verzwakt. Binnen relatief korte tijd veroverden Japanse troepen het oosten en vestigden daar een koloniaal bewind.
De inname van de toenmalige Chinese hoofdstad Nanking (Nanjing) in december 1937 geldt als bijzonder wreed. Historici spreken over een orgie van massa-executies en plunderingen. Het Internationale Militair Tribunaal voor het Verre Oosten schatte het aantal slachtoffers destijds op 300.000. Chinese schattingen zijn vaak nog hoger.
Veel Chinezen werden op de gruwelijkste manieren vermoord. De moordpartijen duurden ongeveer zes weken, andere historici stellen dat de slachtingen nog tot eind maart 1938 aanhielden.
In Japan zijn beschrijvingen van het bloedbad van Nanking uiterst omstreden. Weliswaar wordt toegegeven dat er oorlogsmisdrijven plaatsvonden, maar ze worden zeker niet zo drastisch omschreven. Nadat het Japanse ministerie voor Onderwijs begin jaren tachtig de vermelding van het bloedbad in een schoolboek had verboden, kwam het al tot spanningen tussen Tokio en Peking.
Behalve het bloedbad van Nanking wordt Japan vooral het begaan van oorlogsmisdrijven tegen vrouwen in China en andere bezette landen verweten. In Nanking zouden zeker 20.000 vrouwen zijn misbruikt en daarna omgebracht. In totaal deporteerden de Japanse troepen in China, Korea, de Filipijnen en andere landen mogelijk tot 200.000 zogeheten troostmeisjes. Deze seksslavinnen moesten Japanse soldaten dienen in bordelen. Talrijke vrouwen werden het slachtoffer van gewelddadigheden, werden geïnfecteerd door geslachtsziektes of pleegden zelfmoord.