Betrekkingen met joden sterk verbeterd
De verhoudingen tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de joden zijn in de afgelopen eeuwen uiterst problematisch geweest, maar de joodse staat toont deze dagen grote waardering voor de paus, die de betrekkingen drastisch verbeterde.
De pelgrimage van paus Johannes Paulus II naar Israël, in maart 2000, herinnert iedereen zich nog goed. Dat bezoek vormde een belangrijk symbool voor de verbetering van de betrekkingen tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de joden. Duidelijker kon de paus het niet zeggen dan in de brief die hij op 26 maart 2000 in de stenen van de Klaagmuur stak. „We zijn diepbedroefd over het gedrag van degenen die in de loop van de geschiedenis deze kinderen van u hebben doen lijden en wij vragen uw vergeving. We wensen onszelf toe ons te wijden aan echte broederschap met het volk van het verbond.”
In het verleden hadden joden zwaar geleden onder vervolging van de kerk. Zelfs in 1904 nog stootte Theodor Herzl op onbegrip bij zijn ontmoeting met paus Pius X. De grondlegger van het moderne politieke zionisme probeerde de kerkvorst ervan te overtuigen het zionisme te steunen, maar deze reageerde met: „Joden hebben onze Heer niet erkend, en wij kunnen het joodse volk niet erkennen.” De kerk had eeuwenlang geleerd dat de joden door God verworpen waren. Het was dus logisch dat de kerk negatief stond tegenover een terugkeer van joden naar het land van hun voorvaderen.
Het proces van de verbetering van de betrekkingen tussen joden en rooms-katholieken werd al door paus Johannes XXIII in gang gezet. Maar paus Johannes Paulus II bouwde deze verbetering uit en gaf deze vorm. Dat dit onder zijn pontificaat gebeurde, had te maken met de schok die de holocaust veroorzaakte, het ontstaan van de staat Israël en ook met de persoonlijke geschiedenis van Karol Wojtyla.
Zelf had hij gezien hoe de joden hadden geleden. Een vijfde deel van de 10.000 bewoners van de plaats waar hij vandaan kwam, Wadowice, in het zuiden van Polen, was joods. Hij was niet betrokken bij georganiseerde pogingen joden te redden, maar er zijn wel aanwijzingen dat hij bepaalde joden heeft geholpen.
Johannes Paulus II pleitte voor verzoening tussen kerk en jodendom. Hij verwierp de gedachte dat de kerk het joodse volk had vervangen als verbondsvolk. Hij veroordeelde het antisemitisme als zonde tegenover God en de mensen. Hij sprak over de joden als „beminde broeders.”
Theologisch gezien werd de verandering in 1965 ingeluid door Nostra Aetate. Deze verklaring van het Tweede Vaticaanse Concilie, die door paus Paulus VI werd voorgelezen, verwerpt het idee dat de joden schuldig zijn aan Jezus’ dood en roept op tot wederzijds begrip en respect.
In het leven van Karol Wojtyla zijn veel voorbeelden te vinden die illustreren dat hij zijn best deed de relaties tussen de Rooms-Katholieke Kerk en de joden te verbeteren. In 1969 bad hij als kardinaal in een synagoge in Krakow. Een jaar nadat hij in 1978 tot paus werd gekozen, knielde hij neer bij een monument voor holocaustslachtoffers in Auschwitz.
Zeer belangrijk was het bezoek in april 1986 aan de Grote Synagoge in Rome, waar hij opperrabbijn Elia Toaff ontmoette en zijn afschuw uitsprak over de holocaust. Tijdens een preek gedurende de mis voor de afsluiting van dat jaar zei hij: „Ik dank de goddelijke Voorzienigheid dat ik in staat was onze oudere broeders in het geloof van Abraham in hun synagoge in Rome te bezoeken.”
Al voordat het Vaticaan de staat Israël erkende, erkende de paus het recht van het joodse volk op een eigen nationaal tehuis. In 1992 begonnen een bilaterale commissie van de staat Israël en het Vaticaan officiële onderhandelingen, die in het einde van 1993 leidden tot het zogenoemde Fundamenteel Akkoord. Dit verdrag hield volledige diplomatieke betrekkingen in.
Het zou echter onjuist zijn te denken dat alles van een leien dakje ging in de afgelopen jaren. Onder joden bestonden negatieve reacties op de heiligverklaring van Edith Stein, een non van joodse afkomst die in Auschwitz door de nazi’s werd vermoord.
Wat ook wrevel wekte, was de weigering van het Vaticaan archieven open te stellen die betrekking hadden op de Tweede Wereldoorlog. In 2001 staakte een gezamenlijke commissie onder auspiciën van het Vaticaan en het Internationale Joodse Comité voor Interreligieus Beraad haar werkzaamheden omdat er onvoldoende toegang bestond tot Vaticaanse archieven die betrekking hadden op de Tweede Wereldoorlog.
In deze oorlog had paus Pius XII een omstreden rol gespeeld. De plannen om hem heilig te verklaren, vallen bij joden niet goed. Volgens veel joden én christenen is hij onduidelijk geweest in het veroordelen van de nazi-misdaden.
Een ander probleem was de visacrisis. Het kostte veel geestelijken van de Rooms-Katholieke Kerk -en van andere kerken- de afgelopen jaren grote moeite visa te verkrijgen van het Israëlische Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Maar de onenigheden hebben niet tot een breuk geleid. De relaties zijn nu goed en sterk. Tot voor enkele jaren geleden hadden Israëlische joden overwegend een negatief beeld van christenen. Uit reacties op de dood van paus Johannes Paulus II blijkt dat daar verandering in gekomen is. Zo noemt de Israëlische premier Ariël Sharon de paus „een man van vrede en een vriend van het joodse volk, die een grondige kennis had van het unieke van het joodse.” Joden in en buiten Israël hopen nu dat zijn opvolger zal voortgaan op de nieuwe weg.