Nederlanders dol op Berlijnse Trabi-safari
Nederlanders zijn de grootste groep buitenlandse fans van de Trabi-safari in Berlijn. Bijna eenderde van alle deelnemers aan de toeristische rit in de stinkende en lawaaierige Oost-Duitse personenauto Trabant komt uit Nederland.
Ver na de Nederlandse bezoekers volgen de Belgen, Zwitsers en Italianen. De andere helft van de klanten bestaat voor tweederde uit Oost-Duitsers en voor eenderde uit West-Duitsers.
„De Nederlanders zijn ook onze meest enthousiaste klanten. Zij zijn zo blij als kinderen”, aldus een woordvoerder van de attractie gisteren. Hij verwacht voor dit jaar 3000 klanten uit ons land, na de 2500 Nederlanders vorig jaar.
De zegsman zoekt naar verklaringen voor de populariteit van de 1,5 uur durende rit in de oncomfortabele bakken. Sommige Nederlanders zien de Trabant als een verzamelaarsobject. Tientallen exemplaren gingen na de val van de Muur in 1989 naar liefhebbers aan de Noordzee. Het vehikel doet daarnaast ook nog eens veel denken aan de oudere DAF, destijds de ’volkswagen’ voor het economisch ontluikende Nederland.
„Het is pure nostalgie”, stelt Jeroen van Wijk uit Den Haag. Samen met vrouw en zonen deed hij afgelopen Pasen de Trabi-safari. Hij herinnert zich dat in de jaren zestig enkele Trabantjes bij hem in de straat stonden. „Mijn ouders hebben overwogen de wagen te kopen. Het was destijds een van de goedkoopste autootjes op de Nederlandse markt.”
Tijdens de ’safari’ rijden de toeristen in een konvooi van bontgekleurde Trabantjes door het voormalige communistische deel van Berlijn. De rit door het ”Wilde Oosten” gaat langs het langste bewaard gebleven deel van de Muur.
Volgens de exploitanten hoort de Trabi-safari binnen twee jaar tot de bekendste toeristische attracties van de stad. Het idee stamt van de jonge ondernemer Rico Heinzig (29) uit het Oost-Duitse Dresden, die ook in zijn eigen stad een expeditie aanbiedt. Pronkstuk uit de collectie van enkele tientallen auto’s is een 5,55 meter lange open Stretch-Trabi.
In de jaren 1957 tot 1991 produceerde de fabriek Sachsenring in Zwickau ongeveer 3,3 miljoen Trabantjes. Wegens chronische productieproblemen moesten kopers in de regel tien tot vijftien jaar op hun auto wachten, die ook door de relatief hoge prijs als extreme luxe gold.
Op de tweedehands markt bracht het schaarse voertuig met zijn 26 pk vaak nog meer op dan de oorspronkelijke nieuwwaarde. Ondanks alle technische mankementen waren de Oost-Duitsers toch erg blij met hun auto. De haat-liefdeverhouding komt tot uitdrukking in allerlei bijnamen voor de Trabant, van racekarton tot loophulp, van overdekte bougie tot arbeiders- en boeren-Volvo.