Peijs: Beambte mag Kamer niet inlichten
Een ambtenaar mag in principe niet uit zichzelf contact opnemen met een kamerlid om hem informatie door te spelen. Als hij vindt dat de Kamer bepaalde informatie moet krijgen, dan moet hij zijn minister daarvan op de hoogte stellen.
Dat schrijft minister Peijs van Verkeer namens het kabinet aan de Tweede Kamer in antwoord op kamervragen over het rapport van de tijdelijke commissie infrastructuurprojecten (TCI). De Kamer debatteert woensdag en overmorgen met de TCI over haar rapport.
Staatsrechtelijk bezien moet de minister ervoor zorgen dat de Kamer aan de benodigde informatie komt, stelt Peijs. „Verstrekking van informatie hangt direct samen met de ministeriële verantwoordelijkheid.”
De bewindspersoon bepaalt dan ook welke informatie het parlement krijgt. Dat is geen taak voor ambtenaren, meent het kabinet. Als de Kamer vindt dat de gegevensverstrekking door de minister niet in orde is, dient zij de bewindspersoon daarop aan te spreken.
De TCI pleit er in haar rapport voor om de contacten tussen ambtenaren en kamerleden te „normaliseren.” De commissie wil dat ambtenaren zonder tussenkomst van de minister kamerleden feitelijke informatie kunnen geven.
Hoewel de minister daar niets voor voelt, wil ze „niet krampachtig” omgaan met contacten tussen ambtenaren en parlementariërs. Verzoeken om ambtenaren in hoorzittingen te mogen horen, wil ze daarom „welwillend” beoordelen.
Door openheid te scheppen over de financiële risico’s van grote projecten en door het laten uitvoeren van onafhankelijke controles wil Peijs de overheid dwingen juiste informatie te geven. De Deense hoogleraar Flyvbjerg had daar voor de TCI op aangedrongen.
Nut en noodzaak van (delen van) de Zuiderzeelijn zijn „niet expliciet” met de Kamer bediscussieerd, erkent Peijs. In het kader van de Nota Ruimte is er slechts op hoofdlijnen over de spoorlijn gesproken.