Oprichter van Amnesty overleden
De oprichter van Amnesty International, Peter Benenson, is na een lang ziekbed overleden, heeft de mensenrechtenorganisatie zaterdag bekendgemaakt. Benenson bezweek vrijdagavond in een ziekenhuis in Oxford aan long-
ontsteking. Hij is 83 geworden.
Benenson, die een opleiding genoot aan de meest gerenommeerde Britse instituten, begon al op zestienjarige leeftijd campagne voor de mensenrechten te voeren. Onder de misdeelden voor wie hij het opnam waren kinderen die als gevolg van de Spaanse burgeroorlog wees waren geworden en joden die voor de nazi’s uit Duitsland gevlucht waren.
In 1961, toen hij veertig was, richtte hij Amnesty International op. Aanleiding was een artikel over de arrestatie en detentie van twee Portugese studenten die in een café in Lissabon een toast op de vrijheid hadden uitgebracht. Hoewel hij Amnesty bedoeld had als een campagne van een jaar groeide deze uit tot de grootste onafhankelijke mensenrechtenorganisatie van de wereld. Op dit moment telt Amnesty, dat zijn hoofdkwartier in Londen heeft, wereldwijd meer dan 1,8 miljoen leden en donateurs.
Benenson was een man „wiens geweten licht bracht in een wrede en verschrikkelijke wereld, die geloofde in de macht van gewone mensen om een buitengewone verandering tot stand te brengen en die door Amnesty op te richten elk van ons de kans gaf een verschil te maken”, zei Irene Khan, secretaris-generaal van Amnesty.
De in 1921 geboren Benenson was de kleinzoon van Grigori Benenson, een Russisch-joodse bankier. Zijn vader, de Britse kolonel John Solomon, stierf toen hij jong was en hij werd opgevoed door zijn moeder, de politiek actieve Flora Solomon. Voordat hij naar Eton ging kreeg hij privé-onderricht van de dichter W. H. Auden. Hij studeerde geschiedenis aan de universiteit van Oxford. Tijdens zijn militaire dienst volgde hij een studie rechten en na de dienst vestigde hij zich als advocaat. In de jaren ’60 trok hij zich terug als leider van Amnesty, maar hij bleef lang belang stellen in de organisatie.