Specht doet het goed, tapuit gaat achteruit
Moeras- en bosvogels doen het goed. Vogels van duin en heide –zoals tapuiten– gaan juist achteruit. Het grootste zorgenkindje is echter de boerenlandvogel, waaronder de grutto en de kievit.
Dat blijkt uit cijfers die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Sovon Vogelonderzoek Nederland maandag publiceerden. Gemiddeld waren broedvogelpopulaties in Nederland in 2023 ruim 28 procent groter dan in 1990. Van de 185 soorten zijn er 92 in aantal toegenomen en 83 afgenomen. Negen soorten bleven stabiel.
De sterkste toename betreft de broedvogels die graag in moerassen leven, zoals de zeearend, Cetti’s zanger en grote zilverreiger. Gemiddeld zijn de populaties van 59 soorten met een voorkeur voor dit leefgebied met een factor drie toegenomen. Voor een belangrijk deel heeft die toename te maken met het ontstaan van nieuwe natuur, zoals door het project Ruimte voor de Rivier, en het herstel van beken, verklaart woordvoerder Albert de Jong van Sovon. Daarnaast speelt volgens hem mee dat moerasvogels zoals de kleine karekiet en de rietzanger de winter in Afrika beter overleven. „In de jaren zeventig gingen er veel vogels dood door droogte in Afrika. Nu komen ze in veel grotere aantallen terug uit hun wintergebieden.”
Nachtegaal
Broedvogels van bossen nemen sinds 1990 met gemiddeld 11 procent toe. Volgens De Jong is dat te danken aan het ouder worden van bossen en aan veranderd bosbeheer. „Veel bosbeheerders laten dood hout liggen. Dode stammen zijn goed voor insecten, waar de zwarte specht van profiteert.” Een andere bosvogel, de middelste bonte specht, neemt ook sterk toe. Deze vogel houdt van oude bossen met veel variatie en dode bomen die blijven liggen, legt de vogelkenner uit.
„Veel bosbeheerders laten dood hout liggen; dode stammen zijn goed voor insecten, waar de zwarte specht van profiteert” - Albert de Jong, woordvoerder bij Sovon Vogelonderzoek Nederland
Met vogels die leven in duin- en heidegebieden gaat het juist slecht. In de duinen leidt een hoge stikstofneerslag tot vergrassing, wat volgens De Jong nadelig is voor de tapuit, die kale grond nodig heeft voor het jagen op insecten. Ook de boomleeuwerik heeft last van verruiging. Daarentegen profiteert de nachtegaal van toegenomen struweel, zoals braamstruiken.
Rommelhoekjes
Het meest zorgelijk vindt De Jong de stand van de boerenlandvogels, zoals de grutto en de kievit. „Daar vallen de grootste klappen.” Meerdere factoren spelen volgens hem een rol: verkeerd maaibeheer, verlaging van de grondwaterstand –waardoor het insectenleven niet goed op gang komt– en ruilverkaveling – waardoor ‘rommelhoekjes’ verdwijnen en daarmee ook soorten die daar graag vertoeven.
De grutto is sinds 1990 met 70 procent afgenomen, de veldleeuwerik sinds 1970 met 96 procent. Ook de kievit doet het slecht. Dit komt volgens De Jong omdat de boerenlandvogel bijna geen kuikens grootbrengt. Slechts een op de zestien kuikens die uit het ei kruipen, leert vliegen. De rest sterft door voedselgebrek, roofdieren of agrarische activiteiten.
Nog een categorie vogels die afneemt, betreft de vogels van het stedelijk gebied. De merel heeft sterk geleden onder het usutuvirus, dat aan een derde van de vogels het leven heeft gekost. Het virus heeft de afgelopen twee jaar echter niet meer voor grote sterfte gezorgd, en inmiddels herstelt de merelstand zich weer.
De zanglijster en de staartmees gaan in stedelijke gebieden sneller achteruit dan daarbuiten. „Dat betekent dat er iets in dorpen en steden aan de hand is”, legt De Jong uit. „We hebben het sterke vermoeden dat de achteruitgang ligt aan het groenbeheer. Beheerders halen hoge struiken weg, waardoor er minder geschikte broedplekken voor deze vogels overblijven.”