Lodewijk en Hendrik verdwenen spoorloos op de Mookerheide
„Graaf Adolf is gebleven in Friesland in den slag.” Zes jaar later verloor Willem van Oranje opnieuw twee broers: Lodewijk en Hendrik stierven in 1574 tijdens de Slag op de Mookerheide. Niemand weet waar hun lichamen zijn gebleven.
Adolf van Nassau was 27 jaar toen hij in 1568 omkwam bij Heiligerlee, dat nu overigens in Groningen ligt, dichter bij Drenthe dan bij Friesland. Het is deze maand 450 jaar geleden dat zijn broers omkwamen in het noorden van de huidige provincie Limburg. Lodewijk was 36, Hendrik nog maar 23.
In de hervormde Sint-Joriskerk van Heumen bevindt zich een cenotaaf ter gedachtenis aan de twee Nassaus die hun leven verloren in de strijd tegen Spanje. Een cenotaaf is een monument voor een overledene die elders begraven is. De lichamen van Lodewijk en Hendrik zijn nooit teruggevonden nadat ze omkwamen tijdens de gevechten op 14 april 1574.
Voor graaf Adolf was in 1868 een monument onthuld in Heiligerlee, precies drie eeuwen nadat hij daar het leven liet. Voor Jan, de enige broer die niet op gewelddadige wijze omkwam, kwam er in 1888 een gedenkteken in Utrecht. Het paste in de grote aandacht tijdens de negentiende eeuw voor de vrijheidsstrijd van drie eeuwen eerder.
Een comité beijverde zich voor een monument dat de gedachtenis aan Lodewijk en Hendrik levend zou houden. Een van de initiatiefnemers was de hervormde predikant van Heumen-Malden, ds. A.J. Meerburg Snarenberg (1852-1899).
Het monument zou op 16 december 1890 worden onthuld, maar vanwege het overlijden van koning Willem III werd dat uitgesteld naar 14 april 1891, 317 jaar na de Slag op de Mookerheide.
Moed en trouw
Het gedenkteken van marmer en Franse kalksteen stond op het koor, maar toen de kerk in 1976/1977 werd gerestaureerd, werd het monument tegen de zuidermuur geplaatst. Het toont een figuur die de geschiedenis op schrift stelt. In het timpaan erboven prijkt het wapen van de Nassaus. Figuren in de zijnissen staan symbool voor moed en trouw. Bij moed is een dobbelsteen te zien, want een moedig iemand zet door als de uitkomst ongewis is. De trouw wordt gesymboliseerd door een hond.
Op de banderol –spreukband– van een knielende engel staat Lodewijks wapenspreuk: ”Plûtot mort que vaincu généreux sang de Nassau” (liever dood dan overwonnen, edel bloed van Nassau). In de omlijsting van het middenstuk is een altaar te zien, als symbool van het vaderland, een omgekeerde toorts als teken van het geofferde leven en een speer als vrijheidssymbool. De twee klimmende leeuwen vertegenwoordigen de beide gesneuvelde helden.
Op paapse grond
Op 1 augustus 1939 kreeg de kerk een tweede gedenkteken voor de omgekomen Nassaus. Jacques Maris, een plaatselijke kunstenaar, bakte het reliëf op initiatief van het eerste bataljon 26e Regiment Infanterie Grenstroepen. Het werd aangebracht op de buitenkant van de toren.
Voor het gemeentehuis van Mook wordt zondag een gedenkteken voor de twee gesneuvelde broers van stadhouder Willem I onthuld. Een historisch moment, volgens burgemeester Gradisen van Mook en Middelaar (die de onthulling op de valreep meemaakt, net voor zijn pensioen): rond 1890 wilde men in Mook op ‘paapse’ grond geen monument voor de protestantse opstandelingen, daarom kwam het in Heumen. „Maar die tijd hebben we gelukkig achter ons gelaten.”
Tijdens het herdenkingsweekend zullen ‘legers’ van kinderen symbolisch vrede sluiten.
Bloedbad
Lodewijk van Nassau leidde in 1574 een groep soldaten die het belegerde Leiden moest ontzetten. Ze sloegen hun tenten op in het dorpje Mook. Te laat merkten ze op dat Spaanse troepen de Maas overstaken. Lodewijks vermoeide krijgslieden waren geen partij voor de vijand en sloegen op de vlucht. De Spanjaarden richtten een bloedbad aan. De lichamen van de beide Nassaus verdwenen waarschijnlijk in het moeras of in een massagraf. Bijgelovige streekbewoners dachten dat hun geesten rondzwierven op de Mookerhei.
Jan, de oudere broer van Lodewijk en Hendrik, ontsnapte aan de dood: twee dagen eerder was hij uit het kamp vertrokken om te proberen in Keulen geld los te krijgen, omdat de soldaten ontevreden werden. Broer Willem schreef brief na brief aan Lodewijk en Hendrik, en hij werd steeds ongeruster, want hij kreeg geen antwoord meer.
Wilhelmus
In het Wilhelmus werd Willem van Oranje sprekend ingevoerd: „Lijf ende goed tezamen heb ik u niet verschoond, mijn broeders, hoog van namen hebben ’t u ook vertoond.” Alleen Adolf werd daarna bij name genoemd, want het latere volkslied werd gedicht vóórdat Lodewijk en Hendrik omkwamen. Toen Willem dat laatste vernam, schreef hij aan broer Jan: „Al kwamen wij allen te sterven en al werd het hele arme volk uitgemoord en verjaagd, dan moeten wij toch volharden in de overtuiging dat God de Zijnen nooit zal verlaten.” Groen van Prinsterer schreef over graaf Lodewijk: „Hij was een van degenen die door het geloof in de krijg sterk zijn geworden (Hebr. 11:34) en hij liet een heerlijk voorbeeld na van liefde voor het heil der zielen, van toewijding aan de zaak der verdrukten.”
Graaf Lodewijk had goede contacten met hugenoten en watergeuzen. Graaf Jan schreef over de invloed van Lodewijk op zijn oudere broer Willem: „Hij is, naast God, de voornaamste geweest die de heer prins zaliger in godsdienstige zaken heeft gesticht en hem zover heeft gebracht dat Zijne Genade het pausdom verliet en zich begaf tot onze christelijke gereformeerde religie.”
Beproefde moeder
Na de Slag op de Mookerheide was Juliana van Stolberg (1506-1580), de 68-jarige weduwe op de Dillenburg, al zes kinderen kwijt van de zeventien die er uit haar twee huwelijken waren geboren. Ze had haar zoons aangevuurd in de strijd tegen de roomse overheerser. Ook financieel steunde ze de Nederlanden in de oorlog die uiteindelijk tachtig jaar zou gaan duren.
Op 19 juni 1574, twee maanden na de slag, wist ze nog niet hoe het met Lodewijk en Hendrik was. Aan zoon Willem schreef ze: „Ik heb groot verlangen naar het schrijven van mijn heer, in de hoop berichten te horen over mijn innig beminde zonen; maar ik merk dat mijn heer niets zekers over hen weet. Dat maakt mij bekommerd. Ik ben een bedroefde vrouw en kan van mijn grote zorg niet verlost worden totdat mij de goede God in genade uit dit jammerdal tot Zich neemt, hetwelk ik van harte begeer. Ik bid dat het spoedig mag gebeuren.
Mijn heer schrijft ons dat zonder de wil van God niets geschieden kan; dat wij dus met geduld moeten dragen wat de Heere ons zendt. Dat alles weet ik, ook dat wij het schuldig zijn te doen; maar mensen blijven mensen en kunnen dat zonder Zijn genade niet volbrengen. Hij zij met Zijn genade ten allen tijd bij ons en schenke ons Zijn Heilige Geest, dat wij alles wat Hij ons toeschikt met lijdzaamheid aannemen en ons in alles met Zijn barmhartigheid troosten.
„Dat wij alles wat Hij ons toeschikt met lijdzaamheid aannemen en ons in alles met Zijn barmhartigheid troosten” - Juliana van Stolberg, moeder van Willem van Oranje
Er is mij al enige keren gezegd dat mijn lieve zonen nog in leven zijn, zodat ik alsnog hoop heb. Drie dagen geleden is mij bericht dat een goed lid van de adel gezegd had dat hij kort geleden zes dagen bij mijn geliefde zoon, graaf Lodewijk, geweest was. Hij had hem naar omstandigheden welvarend gevonden; de rechterarm bovenaan geheel doorschoten, zodat men een beentje uit het schouderblad heeft moeten nemen. Hij kon de arm echter goed bewegen. De edelman heeft gezegd dat hij hem niet aan zijn gezicht had kunnen herkennen, maar aan de spraak en aan de handen had hij hem herkend. Nu heb ik weer wat hoop, maar ik ben toch bevreesd dat hij een verkeerde voor mijn zoon heeft aangezien. Van mijn genadige heer, hertog Christoffel, en mijn geliefde zoon Hendrik kon hij niets zeggen.
Welaan, laten de zaken gaan zoals het God belieft. Ik kan niets anders doen dan de Almachtige om geduld bidden en dat Hij in Goddelijke genade en barmhartigheid het alles zo bestuurt dat mijn heer en wij allen in eeuwigheid niet van Hem gescheiden worden.”