Ik ben omdat wij zijn
„Tegenwoordig gaat het alleen nog maar om het eigen ik”, verzuchtte iemand een tijdje terug tegen me. Het was een opmerking die een poosje op de achtergrond van mijn gedachten door mijn hoofd bleef spelen. Het lijkt inderdaad de grondtoon van onze huidige maatschappij te zijn.
We leven immers in een individualistische samenleving, waarin iedereen van jongs af aan leert om voor zichzelf en wat voor hem belangrijk is te zorgen. Dat zien we overal om ons heen. Hoe vaak hoor je niet zinnetjes als: „Daar heb ik geen zin in. Ik heb nu even tijd voor mijzelf nodig. Wat heb ik daaraan? Het moet wel leuk blijven!”
Dit gaat ook de zorg niet voorbij. Een voorbeeld: vanouds is de zorg een sector waarin in deeltijd werken veel voorkomt. Dat neemt inmiddels ook toe in functies waarin dat nooit vanzelfsprekend was. Waar je vroeger gedurende decennia één vaste huisarts had, die jou bij wijze van spreken had zien opgroeien en volwassen worden, tref je nu bij elk bezoek aan de huisartsenpraktijk een andere arts. Ditzelfde fenomeen had zich al eerder voltrokken in de wijkzorg. De wijkverpleegster die van wieg tot graf zorg verleende aan alle bewoners in de wijk verdween. Daarvoor in de plaats kwam het huidige systeem. In de verschillende fasen van het leven leveren veel verschillende zorgverleners, vaak uit een variatie van organisaties, elk slechts een klein stukje van de zorg.
Het moet wel leuk blijven. Weet je niet hoe zwaar de zorg is? Tja, maar dat geldt dan toch ook voor de persoon die zorg nodig heeft, zeker als dat voor langere tijd het geval is? Hoe ‘leuk’ is het om aldoor onbekende mensen aan je bed of in je huis te krijgen, mensen aan wie je je in al je kwetsbaarheid moet blootgeven, vaak in de meest letterlijke zin van het woord. Dat dit geen loze vraag is, blijkt ook uit de wetenschappelijke literatuur. Naarmate de versnippering in de zorg toeneemt, groeit de hoeveelheid onderzoek naar de relatie tussen patiënt en zorgverlener.
Patiënten hebben in hun relatie met verpleegkundigen –dit geldt ook voor andere zorgmedewerkers– de behoefte om zich niet als object of als een ziekte maar als mens erkend te voelen. Dat ervaren zij als zij zich als mens gezien, gehoord en behandeld voelen, als verpleegkundigen geïnteresseerd zijn in hen als persoon. Dit komt het best tot zijn recht als verpleegkundigen zelf ook laten zien van wie zij echt zijn, hun mens-zijn.
Tot zover klinkt het heel vanzelfsprekend. Over de verpleegkundigen zijn de bevindingen echter minder voor de hand liggend. Die ervaren een spanningsveld. Aan de ene kant is er de wens om in het contact met patiënten nabij te zijn. Dat wordt beschouwd als goed zorgverlenerschap. Aan de andere kant is er een behoefte zich wat terughoudend op te stellen, uit zelfbescherming tegen sterke emoties die die nabijheid met zich mee kan brengen.
Helemaal interessant is wat er gebeurt als verpleegkundigen die nabijheid in het contact met patiënten wel aangaan, met alle emoties die dat met zich mee kan brengen. Patiënten ervaren in zo’n contact niet alleen erkenning voor hun mens-zijn. Zij ervaren daarin ook dat zij hun waardigheid behouden en voelen zich minder kwetsbaar. Een prachtige paradox: door als verpleegkundige zelf iets van de eigen kwetsbaarheid te durven toelaten, een beetje meer de mens te laten zien in je professionele handelen, voelt de patiënt zich minder kwetsbaar, omdat ook hij voluit de mens kan zijn die hij is.
Het doet me denken aan de Afrikaanse begrip ”Ubuntu”: ik ben omdat wij zijn. De wijsheid die erin besloten ligt, is dat het wezen van de mens zijn verbondenheid is. Met zijn familie, met zijn omgeving, met alles wat betekenis heeft en betekenis geeft aan het leven. Als ik jou als mens behandel, word ook ik meer mens.
De auteur is universitair hoofddocent verpleegkunde in het Leids Universitair Medisch Centrum.