Er gloort hoop: de eeuwenoude belofte van God staat!
Sinds 7 oktober verkeer ik in een permanente staat van onmacht. Niet zomaar zichtbaar of merkbaar voor anderen, maar ergens in een hoekje van mijn ziel. Dat knagende gevoel van twijfel en verdriet. En misschien ook wel woede. Én de dringende behoefte erbij weg te gaan, te vluchten in de sleur van iedere dag, van werk en ontspanning.
Ik doel natuurlijk op de gruwelijke moordpartij en ontvoeringen door Hamas. Ik doel ook op de vernietiging van Gaza, de dood van zoveel Palestijnen. Vormen van leed die niet –in een soort afweging– tegenover elkaar gezet mogen worden: wat is het ergste en wie heeft het meest schuld? Leed verdráágt dat niet. Hamas koos voor wapens. Israël koos voor wapens in een verpletterende overmacht.
Er zijn christenen, lees deze krant maar, die menen op de ene of andere manier een rechtvaardiging te moeten geven voor het geweld, van Israël dan. Dan vraag ik me af: meen je dat werkelijk of probeer jij op déze manier bij je onmacht weg te komen?
Ik werd in mijn onmacht onlangs wonderlijk geraakt, zoals je geraakt kunt worden door een eeuwenoud lied, een psalm van uitzien, van hoop en verlangen. Je ziel krijgt even ruimte, kan ademen. Het lied hoorde ik als een psalm voor de lijdenden in Israël en Gaza, in de tijd van de ontvoeringen in Israël en de vernietiging van Gaza. Wat slordig vertaald gaat het zo:
„Er is weer een uur verstreken
Weer een uur van waanzin
Het onkruid is gegroeid op pad en tuin
De wind zucht –
Het luik
Kleppert tegen de oude muur –
Alsof hij roept:
Thuis, thuis”
Wie kent niet dat tergend lange wachten, alsof de tijd kruipt? Je wacht op de uitslag van een onderzoek: zou het toch kanker zijn? Je wacht tijdens de levensgevaarlijke operatie van een geliefde: zou hij het halen? Je wacht op een bericht van een geliefde die is ontvoerd: zou hij nog leven? Je wacht in angstige spanning op het volgende bombardement: zal ik het overleven? Je zou er gek van worden! En het duurt maar, het duurt maar. De tijd verstrijkt, het onkruid groeit, het luik blijft klapperen in de wind en je hoort in het zuchten: thuis, thuis.
God! Het is tijd, het is tijd om weer naar huis te gaan, weg te trekken uit de vreemde.
„De dag loopt ten einde
En er is geen teken.
De bittere, koude nacht valt op mij,
Sluit mij in,
Houdt mij vast in de wurgende greep van de angst.
En ik schreeuw het uit’.
Ik hoor voetstappen
Thuis Thuis
Omdat het nóg niet gegeven is
Zoals al lang geleden beloofd”
Ik hoor in mijn onrustige dromen voetstappen. Komen ze daar? Nóg niet, maar er gloort hoop: de eeuwenoude belofte van God staat!
De psalm wordt gezongen in het amfitheater in Caesarea. Een veelkleurig gezelschap van duizend musici speelt en zingt vol overgave en hartstochtelijk zijn verdriet, verlangen én hoop uit.
Zij zingen voor de weggevoerden. Mij geeft het adem als we de reikwijdte verbreden naar ál de lijdenden in Israël én Gaza. Nee, nu eens geen rationele politieke analyse, geen luidkeelse bijval voor Israël dan wel de Palestijnen. Maar een gebed, een schreeuw tot God die tegelijk een appel is op u en mij, op kerk en wereld. We worden meegenomen –zoals in veel psalmen– in een werkelijkheid van angst en onrust, van hoop en verlangen. Wij schorten het oordeel op en laten het over aan de Rechtvaardige. Wij buigen ons over onze lijdende naaste en betonen barmhartigheid. Wij lijden aan het lijden van de wereld en zien hartstochtelijk uit naar haar verlossing.
Maar zo leef ik niet. Ik heb de psalmen en gebeden nodig om die weg te gaan. Van dag tot dag.
De auteur is psychiater.