De ongelijke vereniging van 1892
Op vrijdag 17 juni 1892 had in Amsterdam de vereniging plaats van de synode van de Christelijke Gereformeerde Kerk met de ”Vierde Voorloopige Synode” van de Nederduitsche Gereformeerde Kerken van Abraham Kuyper. Dat gebeurde na moeizame, maar met volharding gevoerde besprekingen. Soms meer geforceerd dan gereformeerd.
De Doleantie van 1886 was de tweede grote afscheidingsbeweging uit de Nederlandse Hervormde Kerk, die zich voltrok onder leiding van de Amsterdamse theoloog Abraham Kuyper. De geschorste, afgezette of uitgetreden hervormden noemden zich ”dolerend”, omdat ze ”klaagden” over het kerkverval en het hun aangedane onrecht. Nederland telde eind 1889 ruim 181.000 dolerenden en zo’n 189.000 christelijk afgescheidenen, die in 1869 waren verenigd met de vroegere kruisgemeenten.
De eerste interkerkelijke contacten dateerden uit 1888, maar de verschillen bleken groot en fundamenteel. Die raakten de visie op de Hervormde Kerk en op de Afscheiding, de belijdenis en de kerkorde. Ander heet hangijzer was het Reglement van de vereniging van 1869, door Kuyper hardnekkig ”het Statuut” genoemd. Anderzijds riepen wat christelijke gereformeerden: „Geschorsten, komt tot ons over.” Kuyper wilde eerst zijn doleantiebeweging een kans geven en was niet uit op een snelle vereniging, maar de eerste enthousiaste groeicijfers gaven algauw een dalende tendens te zien. Eind juni 1888 werd de eerste ”Voorloopige Synode” gehouden in de Utrechtse Oosterkerk, en de tweede in juni 1890 in de Leeuwarder Noorderkerk. Hoogleraar Herman Bavinck verzuchtte in een diepe dip: „Er is een wezenlijk verschil tussen de Scheiding van 1834 en de Doleantie van 1886.” De hervormde dr. Philippus J. Hoedemaker typeerde „de strijd” tussen beide partners als „niet malsch”. Hij zag de sympathie voor de dolerenden afnemen en de polemiek toenemen. De dolerende voorman ds. F.P.L.C. van Lingen uit Zetten stapte over naar de christelijke gereformeerden.
Conceptbesluit
Op de derde dolerende ”Voorloopige Synode”, op 15 september in 1891 in de Haagse Westerkerk, werd dan toch maar besloten tot verenigen. De toon in de notulen wordt bijna lyrisch bij het beschrijven van de stemming over het conceptbesluit, het luide ”Amen” vanuit de kerk, de warme handdrukken, de meeslepende toespraken van Kuyper en Van Andel, de gloedvolle gebeden en de jubelzangen. De beide kerken besloten rond de pinksterdagen van juni 1892 weer synodaal te vergaderen, maar terwijl de deputaten hun huiswerk deden, groeide de oppositie. Van Lingen formuleerde vijf stevige bezwaren, kerkrechtelijk en leerstellig, en kreeg steun van de Haagse predikant Jac. Wisse. Ook in Zierikzee, Utrecht, Twello, Noordeloos, Dordrecht en elders rommelde het. Tegelijk waren er al wederzijdse beroepingen. De dolerenden telden in het verenigingsjaar 305 gemeenten en 120 predikanten en de afgescheidenen 394 gemeenten en 306 predikanten. De afgescheidenen zouden verdergaan als Gereformeerde Kerk A, de dolerenden als Gereformeerde Kerk B en een handvol oude kruisgemeenten als C.
Vereniging
De beide synoden vergaderden van 7 tot 16 juni 1892 in het dolerende bolwerk Amsterdam: de gereformeerden in de Plantagekerk met als voorzitter de 59-jarige ds. Willem Hendrik Gispen, en de dolerenden 2 kilometer verder in de grote en nieuwe Keizersgrachtkerk onder leiding van de 55-jarige Kuyper, alias Abraham de geweldige. In negen zittingen werd onderling druk getelegrafeerd, gewerkt en overgewerkt, en werden ketels koffie geschonken en gedronken door de commissie van correspondentie. De bezwaren van Van Lingen en Wisse verdwenen met weinig weerwoord vlot van tafel. De christelijke gereformeerden wilden hun oude kerknaam handhaven, maar Kuyper wilde het spookbeeld van een overname voorkomen en koos voor Gereformeerde Kerken in Nederland. Absoluut. De vereniging dreigde er zelfs op te springen, maar beide kerken bleken uiteindelijk bereid hun oude en geliefde naam „als een offer des vredes te brengen”.
Een gezamenlijke synode in de stampvolle Keizersgrachtkerk zette de volgende middag, 17 juni, de kroon op het werk. Onder leiding van Gispen en Kuyper, en in gezelschap van 23 hoogleraren en adviseurs, gevolgd door 77 deputaten. Het orgel zweeg en het gegons verstomde toen de 83-jarige docent Simon van Velzen in een draagstoel werd binnengesjouwd; de laatst overgeblevene van de Afscheiding van 1834 in Friesland. „Het medelijdend oog staarde op wat slechts de ruïne was van den sterken voorstrijder…” Gispen begroette hem in zijn eigen stijl met de woorden: „Ik weet niet, hoe het in de hemel is. Maar als de gelukzaligen daar met elkaar spreken en belang stellen in den strijd en de blijdschap der kerk op aarde, vertel dan uwe oude medestrijders wat gij hier hebt aanschouwd, en hun vreugde zal groot zijn als gij hun toeroept: Ze zijn één!”
Maar één waren ze niet en werden ze niet. Van Lingen en Wisse zetten de eerstvolgende maandag, 20 juli, de Christelijke Gereformeerde Kerken voort. Hoofdzakelijk omdat de kerken en de mansleden niet waren gehoord, omdat de principes van Afscheiding en Doleantie zo verschillend waren, omdat zo’n liefdeloos huwelijk een bron van verwarring zou worden, en vooral omdat de leer van de veronderstelde wedergeboorte en van de doop verre van gereformeerd was. Hun bezwaarschrift was ondertekend door meer dan 700 leden, die zich terugvonden in het ongeschonden bewaren van het oude ideaal van de Afscheiding.
Dit artikel is het derde in een serie van vijf over kerkelijke verenigingen (1851, 1869, 1892, 1907 en 1948).