Baptizatus sum!
Vandaag is het 11 november. Volgens een oude traditie de dag van de heilige Martinus. De reformator Maarten Luther heeft er zijn doopnaam aan te danken. Op die elfde van de elfde in 1483 ontvangt hij, één dag oud, in de St. Petrikirche te Eisleben het teken van de doop. Vandaag 540 jaar geleden.
Wie de geschriften van Luther leest, zal constateren dat hij daarin veelvuldig de doop ter sprake brengt. Daarin is hij een voorbeeld voor de zielszorg vandaag – in prediking en pastoraat. In zijn ”Grote Catechismus” (1529) bijvoorbeeld. Met verwijzing naar woorden van de Heere Jezus Zelf in Markus 16: „Merk op dat hier sprake is van Gods gebod en inzetting, opdat men niet twijfelt dat de doop een goddelijk iets is. (…) Het is geen menselijke inval maar door God Zelf ingesteld. Bovendien met ernst en strengheid geboden, dat we ons moeten laten dopen of anders niet behouden worden.” Ook al in zijn tijd neemt Luther waar dat velen achteloos voorbijgaan aan hun doop. In 1523 schrijft hij in zijn ”Doopboekje”: „Dagelijks zie en hoor ik met hoeveel laksheid en met hoe weinig ernst, om niet te zeggen hoe lichtvaardig, men het hoogheilige, troostrijke sacrament van de doop bedient aan kinderen. Eén van de oorzaken daarvan is, dat de betrokkenen nauwelijks begrijpen wat er bij de doop gezegd en gedaan wordt.”
Al de jaren dat hij preekt en boeken schrijft, put Luther zich uit om zijn hoorders en lezers de heilzame betekenis van de doop op de harten te drukken. In zijn geschrift ”De Babylonische gevangenschap der kerk” uit 1520 schrijft hij daar leerzame dingen over. Luther weet de dingen pregnant onder woorden te brengen. De doop is het water bij het Woord, zegt hij. De sacramenten zijn niet minder dan Gods belofte, verbonden met een teken. Luther geeft hoog op van de waarachtigheid van Gods beloften: „Aan Zijn belofte hangt heel ons heil.” Overigens is het niet de doop op zichzelf als wel het geloof in Gods belofte dat ons in Zijn heil doet delen. „Want als dat geloof er niet is, dan helpt de doop niet. Veeleer brengt het dan schade toe. Want zulk ongeloof maakt de goddelijke belofte tot een leugen, en dat is de allergrootste zonde.”
De reformator bedoelt zijn dooponderwijs niet tot speculatie of nutteloze beschouwing. Maar bij uitstek tot pastorale heenwijzing naar de Bron van troost en licht. In hetzelfde boekje uit 1520: „Daarom zal het in niet geringe mate nuttig zijn, indien een berouwvol zondaar, die tot boete wil komen, vóór alle dingen de herinnering dat hij gedoopt is, aangrijpt en de goddelijke belofte, waaraan hij ontrouw was geworden, met vertrouwen weer te binnen brengt, haar weer belijdt voor het aangezicht des Heeren. (…) Want dan zal zijn hart wonderlijk vertroost worden.” Luther kent deze troost uit eigen ervaring. De aanvechtingen van de boze en de valkuilen van het ongeloof zijn hem niet onbekend. Als hij eens onder sterke aanvechting en twijfel haast bezwijkt en geen Schriftwoord hem meer troost, neemt hij een stuk krijt en schrijft met grote letters op zijn tafel: ”Baptizatus sum!” – „Ik ben gedoopt!” De God van Luther leeft nog!
De auteur is christelijk gereformeerd emeritus predikant.