„Psychiatrische patiënt in Tweede Wereldoorlog niet verwaarloosd”
Het vermoeden dat gehandicapten en psychiatrische patiënten in Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog doelbewust zijn omgebracht of verwaarloosd, is onjuist. Dat zeggen onderzoekers van het NIOD. Ze hekelen de beeldvorming die de achterliggende jaren is ontstaan.
Het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies deed de afgelopen vierenhalf jaar onderzoek op initiatief van de Stichting Vergeten Slachtoffers, een samenwerkingsverband van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en GGZ Nederland. Er was een hoger aantal sterfgevallen in de ruim dertig instellingen van het Nederlandse Krankzinnigenwezen dan in de vooroorlogse jaren, maar er zijn geen aanwijzingen dat dit het gevolg was van bewuste achterstelling of slechte behandeling, stellen dr. Eveline Buchheim en prof. dr. Ralf Futselaar in het boek ”Uit zorg verdreven” (uitg Boom; 311 pag.), dat ze dinsdagmiddag in Amsterdam presenteerden.
Daarmee verschilt Nederland van sommige andere landen. Tussen 1931 en 1941 werden in Duitsland 80.000 tot 100.000 verstandelijk gehandicapten in instituten omgebracht. In 1939 werd Aktion T4 opgezet, een programma om lichamelijk of verstandelijk beperkte Duitsers en Oostenrijkers te doden of te steriliseren. Op systematische wijze brachten de nazi’s ook tussen de 200.000 en 300.000 psychiatrische patiënten om, vooral in Duitsland en Oost-Europa. Medici en verplegers werkten daaraan mee, of namen zelfs het initiatief.
De vrees bestond dat dit meedogenloze beleid na de Duitse inval ook in Nederland zou worden toegepast. Er deden later ook veel verhalen de ronde over kwalijke praktijken in de Nederlandse inrichtingen. Is dat duistere verleden verdonkeremaand?
Geen belangstelling
„Nederlandse nationaalsocialisten hebben wel degelijk een halfslachtige poging gedaan om patiënten te benadelen”, schrijven de onderzoekers. „Daar kwam in de praktijk niet bijster veel van terecht. Noch in eigen kring, noch bij de bezettingsmacht vonden hun ideeën weerklank. De bezettingsmacht in Nederland bleek, behalve ten aanzien van de Joodse patiënten, geen enkele belangstelling te hebben voor de patiënten.”
Al in januari 1945 schreef de Centrale Commissie voor het Krankzinnigenwezen: „De meening, dat de Krankzinnige als een nutteloos, ja schadelijk deel van de gemeenschap, mocht worden verwaarloosd, verminkt, of zelfs gedood, had vrijwel geen post gevat.”
De hoge sterftecijfers zijn volgens Buchheim en Futselaar dan ook te wijten aan andere oorlogsomstandigheden. Dat is eerder ook al gezegd, bijvoorbeeld toen in 2017 uit onderzoek bleek dat een op de vier mensen die tijdens de oorlog in de gemeente Zeist overleden, onder de zorg van de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder viel (1163 van de 4537). Toen werden als oorzaken genoemd de overbevolking van de gebouwen, de schaarste aan goederen en voedingsmiddelen, het personeelstekort, de bezuinigingen op water, brandstof en elektra, de tekorten aan zeep en de ziekten die hierdoor welig konden tieren.
„Natuurlijk zijn er voorbeelden te vinden van wangedrag of incompetentie”, stellen de NIOD-onderzoekers. „Meer en Bosch in Heemstede, waar een NSB-bestuur de zorg volledig in het honderd liet lopen, is daar bij uitstek een voorbeeld van.” Maar patiënten werden in de inrichtingen niet doelbewust benadeeld. „De hogere sterfte is grotendeels te verklaren uit de instroom van ziekere patiënten, de algemene verslechtering van de volksgezondheid en de oorlogshandelingen die op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden.”
Niet vergeten
De onderzoekers richtten zich met name op instellingen in Zuidlaren en Noordwijk (gereformeerd), Venray (rooms) en Oegstgeest (openbaar), als dwarsdoorsnede van het Krankzinnigenwezen. Krankzinnig was daarbij een breed begrip: er werden ook cliënten met een verstandelijke beperking of dementie verpleegd.
Mensen met een aandoening of beperking zijn onder moeilijke omstandigheden extra kwetsbaar. Dat bleek ook bij een plotselinge verplaatsing, wanneer de Duitsers de terreinen en gebouwen van de inrichtingen inpikten of wanneer het oorlogsgeweld dichtbij kwam. Andere instellingen moesten dan de patiënten opvangen en raakten overbevolkt. Evacuaties die slecht uitpakten, hebben veel aandacht gekregen, maar de meeste verhuizingen verliepen „vrij soepel”, schrijven de auteurs.
De conclusies wijken sterk af van het beeld dat vanaf 2015 is ontstaan, ook in publicaties, realiseren de NIOD-onderzoekers zich. „Daarin lag en ligt de nadruk juist wel op de vermeende achterstelling en verwaarlozing van de ‘geminachte’ patiënten.” Daarbij zijn zware beschuldigingen geuit.
De onderzoekers nemen afstand van de naam van hun financier: de term ”vergeten slachtoffers” klopt volgens hen niet. De stichting spreekt op haar website over „verzwegen oorlogsleed”, maar dat gaat volgens Buchheim en Futselaar „geheel voorbij” aan wat er over de bezettingsjaren gezegd en geschreven is. Daarin werden al verklaringen gegeven voor de hoge sterftecijfers in de geestelijke gezondheidszorg tijdens de bezettingsjaren. Die verklaringen zijn in recentere publicaties over het hoofd gezien.
Dat de patiënten het tijdens de oorlog zwaar hebben gehad, was genoegzaam bekend. „Het idee dat hierbij achteloosheid of zelfs kwade opzet in het spel was, is echter pas recent opgekomen.” De historici beklemtonen het belang van objectief, onderbouwd onderzoek. „De hedendaagse focus op slachtofferschap vervormt het beeld van het verleden.”