Meditatie: Licht
Johannes 1:8
„Hij was het Licht niet, maar was gezonden, opdat hij van het Licht getuigen zou.”
Zo ben ik ook blij met de maan en de sterren, dat ze ’s nachts zo helder en heerlijk schijnen, hoewel ze, als de nacht voorbij is, bij het licht van de opkomende zon verbleken en verdwijnen. Ja, ze verliezen al hun glans en licht, zodat ze zelfs niet meer te zien zijn. Hoewel ze nog aan de hemel staan, geven ze toch geen licht. Zó verheug en verblijd ik mij ook in Johannes de Doper en in alle echte heiligen, die met kennis van de Heilige Schrift en veel mooie en heerlijke gaven van de Heilige Geest begenadigd en versierd zijn, en deze gaven gebruiken tot betering en tot troost van de christenheid.
Maar of ze daardoor de mensen van zonde kunnen verlossen en rechtvaardig voor God kunnen maken? Bij die gedachte moeten ze de hand op de mond leggen en zwijgen. Ja, dan moeten ze allen met de heilige David bidden: „En ga niet in het gericht met Uw knecht; want niemand, die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn” (Psalm 143:2). Ook: „Zo Gij, Heere! de ongerechtigheden gadeslaat; Heere! wie zal bestaan?” (Psalm 130:3). Daar houdt hun glans en schijnsel op. Ze kunnen deze vrolijke en zalige dag niet maken. Alleen Christus kan en doet dat! Over Hem spreekt de psalm: „ Dit is de dag, dien de Heere gemaakt heeft” (Psalm 118:24). Wie deze dag ziet en aanschouwt, die leeft eeuwig.
Maarten Luther, reformator te Wittenberg
(”God is liefde”, 1538)