Buitenland

Atjeh; elke dag een uitdaging voor hulpverleners

Aan het uiteinde van de 200 kilometer lange kuststrook die de tsunami heeft weggespoeld in Atjeh, ligt de stad Meulaboh. Kleiner dan Banda Atjeh en met minder inwoners, maar net zo verwoest. Terwijl Banda Atjeh volop aandacht krijgt, wordt Meulaboh vrijwel door iedereen over het hoofd gezien.

Kjeld Duits
4 February 2005 11:22Gewijzigd op 14 November 2020 02:11

Het eerste buitenlandse medische team dat in Meuleboh arriveerde was dat van het Japanse Rode Kruis. „Op 1 januari arriveerden we op de legerbasis hier”, zegt teamleader Akira Miyata, een altijd vrolijk lachende man, die ongeacht de situatie graag grappen maakt. „We wisten niet hoe de situatie hier was. Er heerste enorm veel verwarring en de Indonesische autoriteiten probeerden buitenlanders te weren.”

Miyata schrok van wat hij aantrof. „De wegen waren volledig onbegaanbaar, overal lagen doden. Kraanwagens en dergelijke waren net gearriveerd en men moest nog beginnen met de opruimwerkzaamheden.” In het enige overgebleven ziekenhuis van de stad trof Miyata een medisch team uit Jakarta aan. „Het was een afschuwelijke situatie. Er waren infecties, botbreuken, noem maar op. Ik begreep onmiddellijk de zwaarte van de situatie en vertelde het Indonesische team dat we beschikbaar waren. „Help ons”, zeiden ze.”

Binnen enkele dagen was het 25 man sterke Japanse team volledig geïntegreerd in het ziekenhuis. Ondanks hun aanwezigheid overleden er toch nog 4 patienten aan tetanus. Maar dit aantal had ongetwijfeld vele malen hoger gelegen zonder de Japanse dokters en verpleegsters.

Inmiddels is de situatie in Meulaboh gestabiliseerd. Dat wil zeggen dat er minder hulporganisaties in Meulaboh werken en dat de stad maar een fractie krijgt van de hulpgoederen die de wereld naar Indonesië vliegt. Tegelijkertijd valt op dat de regio in staat is zichzelf veel sneller op de been te helpen. In Banda Atjeh zitten veel overlevenden verslagen in kampen. In Meulaboh verzamelen veel gedupeerden schroothout en bouwen er eenvoudige huizen van. De veerkracht van de mensen hier is opzienbarend.

Dit maakt het mogelijk voor het Rode Kruis om de omgeving te gaan verkennen. Het team huurt een vissersboot, een van de weinige die de ramp hebben overleefd. In twee auto’s rijden tien teamleden over een vrijwel onbegaanbare weg door een half weggespoeld woud tot ze bij een rivier aankomen. Er liggen vijf schamele houten vaartuigen. Miyata schreeuwt naar de tolk: „Kies de beste boot!” Dokter Miyata, groepsleider Kokkawa, een verpleegster en vijf Indonesiërs stappen aan boord. Kokkawa vindt een stok en hangt onmiddellijk de Rode-Kruisvlag op.

Langzaam vaart de boot de rivier op. Aan beide kanten ligt alles vlak. Af en toe hangen er kleren of de overblijfselen van een boot in de verwrongen bomen. Er heerst een angstaanjagende stilte. Nergens is er een vogel te zien of te horen.

Net voordat de boot de zee bereikt stapt de hele ploeg over op een ander, nauwelijks groter vaartuig. De bemanning heeft een tocht van drie uur op open zee voor de boeg. De nietsontziende zon staat hoog aan de hemel. Zelfs de energieke Miyata geeft zich over aan de hitte. Hij ligt languit op het achterdek van de boot, nog altijd met zijn glimlach op zijn gezicht. Akiko, de verpleegster, heeft haar gezicht geheel in handdoeken verborgen, op haar hoofd heeft ze een honkbalpet van de New York Yankees. Enkel haar ogen zijn nog te zien. Ze zit stilletjes in een hoekje en drinkt af en toe wat water.

Na een uur of drie wordt het zeewater plotseling bruin: water van een rivier. De boot nadert zijn bestemming. De grens tussen het blauwe zeewater en het bruine rivierwater is duidelijk te zien. Dan wordt de branding zichtbaar. Om bij de aanlegplaats te komen moet de boot door de hoge golven. Miyata geniet er duidelijk van.

Op de wal staat een kleine schare mensen. Onder hen is een dokter van het Duitse Rode Kruis, die het team opwacht met een vrachtwagen. De Duitse arts geeft snel een verslag van de situatie. Het Duitse Rode Kruis heeft hier een veldhospitaal opgezet. „Het grote geluk was dat hier al een medisch centrum stond, al was het vernietigd door de tsunami”, legt hij uit. Een paar mensen van het medisch team overleefden de ramp. „Twee dokters, vier kraamvrouwen en zes verpleegsters”, vertelt doktor Richard Munz. Munz leidt het project. Hij heeft hier een operatietent, een laboratorium voor het testen van urine en bloed en zelfs dertien andere tenten.

Het kamp is onwaarschijnlijk goed uitgerust en het Japanse team is duidelijk onder de indruk. De kisten waarin de hulpgoederen en de tenten zijn aangevoerd, doen ook dienst als meubilair. Sommige dozen fungeren als kast, andere als tafel. „Zo zijn ze ontworpen”, legt Munz uit, „dat scheelt aan materiaal dat we moeten meesjouwen.” Aan alles is gedacht. „Het maximale gewicht van een kist is 100 kilogram”, zegt hij, „zodat vier mensen het kunnen tillen. We hebben immers geen vorklift.”

Naast het kamp staat een grote installatie om water te zuiveren. Het kamp heeft zelfs een enorme helikopter van de Duitse luchtmacht, die 24 uur per dag standby is voor noodgevallen die de dokters niet aankunnen in het kamp.

In het begin had het team het zwaar, zegt Munz. „Het regende enorm toen we hier het kamp opzetten. Het water kwam tot onze knieën. De spullen werden binnengevlogen, maar we hadden nog geen plek om ze neer te zetten. Wel, je hebt elke dag een uitdaging nodig”,voegt hij er aan toe. Hij straalt enorm veel vertrouwen en ondernemingslust uit, een geboren leider.

Het kamp lijdt nu echter geen gebrek. „De ngo’s komen nu”, zegt Munz. „Volgende week komt er zelfs 200 ton aan voedsel binnen. Het enige probleem dat we hebben is dat de grote helikopters onze tenten bijna de lucht in waaien.” Als om zijn woorden kracht bij te zetten arriveren er twee enorme helikopters van de Duitse luchtmacht. In sommige tenten hangen de mensen aan stokken en lijnen om ze op de grond te houden. Als de helikopters zijn geland, stapt er een team van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken uit, met een nieuwsteam in het kielzog.

De drie Japanners kijken er met ontzag naar. „Dat hebben wij niet in Japan, die samenwerking tussen het Rode Kruis en het leger. Het Rode Kruis is te trots om het te vragen en het leger wil alles zelf doen.” Hij zucht. Maar al snel keert zijn lach terug. Hij overhandigt een grote doos vol medicijnen aan Munz, die hem gretig aanneemt. Daarna maakt het Japanse team meteen rechtsomkeert.

De volgende dag staan twee Japanse dokters weer in een operatiekamer van het ziekenhuis in Meulaboh. Ze voeren een huidtransplantatie uit. „Mooi werk”, zegt Miyata tegen zijn collega. In de kamer naast hen, waar een Indonesisch team werkt, ziet het er minder goed uit. De wond van de patiënt is geïnfecteerd geraakt en de helft van zijn voet is weggevreten. Er zitten nog maar vier tenen aan, verder is het één grote bruine brij. Miyata: „Dit is minder mooi, eens kijken wat we kunnen doen.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer