Hoe verdeelt de wachtverzachter het schaarse goed van goede zorg?
Wanhopige mensen, acute vragen, cynische reacties van teleurgestelden. Hoe ziet het leven eruit aan de achterkant van de wachtlijsten, waar wachtverzachter Carla Aantjes werkt? Hoe verdeelt zij het schaarse goed van goede zorg?
Wie binnenkomt in Dorp De Hoop kan bijna niet om de Bijbeltekst heen die daar groot op de muur staat. „Red degenen die ter dood gegrepen zijn, want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt.”
Sinds het ontstaan van De Hoop laten hulpverleners van deze christelijke ggz-instelling in Dordrecht, die mensen met verslavingen of psychische problemen wil helpen tot herstel te komen, zich inspireren door deze woorden. Intussen zorgt de tekst uit Spreuken 24 wel voor discussie onder de medewerkers. Hoezo een hoge lat? Leg zo’n tekst maar eens naast de lange wachtlijsten, waar ook christelijke instellingen mee te maken hebben. Hoe kun je alle mensen op de lijst redden als je kampt met tijdgebrek en personeelstekort? Carla Aantjes, verpleegkundig specialist bij De Hoop, deed in 2022 onderzoek naar gevoelens van machteloosheid bij hulpverleners ten aanzien van wachtlijsten in de ggz. Aantjes is tevens wachtlijstbeheerder. Of wachtverzachter, zoals ze het zelf graag noemt. Omdat je als hulpverlener óók al iets voor mensen kunt betekenen als ze nog maar op de wachtlijst staan.
Daarover kan Aantjes bevlogen vertellen, in haar ruime werkkamer waar collega’s regelmatig binnenvallen. Ze vindt het schrijnend dat kwetsbare mensen moeten wachten op zorg terwijl ze die acuut nodig hebben. Daarbij komt dat de broodnodige zorg vaak niet eerlijk verdeeld wordt. „Mensen die particuliere zorg kunnen betalen zijn snel aan de beurt, terwijl anderen lang moeten wachten. Er is veel stille armoede; een op de vijf mensen vermijdt zorg in verband met de eigen bijdrage. Of als je toevallig behept bent met een ziektebeeld dat heel lange wachtlijsten heeft, trauma bijvoorbeeld, dan is dat ook heel vervelend. Ik heb cliënten altijd bewonderd om de levensmoed om door te gaan, ondanks hevige klachten, ondanks de lijdenslast die ze meetorsen.”
Dat je niet altijd kunt helpen terwijl je wel ziet hoe nodig dat is, kan bij hulpverleners leiden tot morele stress, zoals Aantjes het noemt. Uit zelfbescherming kiezen zij daarom soms voor een minder betrokken houding, liet Aantjes’ onderzoek zien. Als je de mensen op de wachtlijst en hun vragen en zorgen niet goed leert kennen, heb je er ook minder last van. Maar daarmee kunnen hulpverleners ook hun drijfveer om dit werk te doen verliezen. Aantjes zelf kiest er bewust voor om de mensen op de wachtlijsten te kennen. Daarnaast wil ze van haar collega’s weten wat zij kunnen en hoeveel ruimte zij in hun agenda hebben. Al deze kennis helpt haar om snel de juiste cliënt aan de juiste hulpverlener te koppelen.
Als wachtlijstbeheerder moet je dus niet alleen de cliënten goed in beeld hebben, maar ook collega-hulpverleners. Cliënten hebben hulp nodig, maar wat hebben hulpverleners nodig om die adequaat te kunnen blijven bieden? Voor de afronding van haar master zorgethiek en beleid aan de Universiteit voor Humanistiek sprak Aantjes met medewerkers van De Hoop die op een of andere manier te maken hebben met de wachtlijsten. „De meesten van hen ervoeren stress of onmacht. Zij hebben de mensen gesproken over hun situatie, zien de gezichten voor zich en weten: achter die voordeur zit een hoop ellende en ik kan daar nu niet bij. Die onmacht, je met handen en voeten gebonden voelen omdat iemand nog op de wachtlijst staat en jij niet kunt helpen, die kan erg aan je gaan vreten.”
Nummertjes
Dat hulpverleners daarom bewust of onbewust hun betrokkenheid gaan doseren, was voor Aantjes de meest opvallende uitkomst van haar onderzoek. „Ze proberen het iets minder persoonlijk te maken. Ze leren de mensen niet zo kennen en kiezen er dan voor om het bij nummertjes te laten of in aantallen te denken.
Als je jezelf minder betrokken maakt, heb je blijkbaar minder last van morele stress. Maar voor iemand die bij de ggz werkt is dat tegennatuurlijk. Je betrokkenheid bij het leed van mensen is juist een van je drijfveren om het werk te doen. Je gaat afstand nemen, maar omdat dat tegennatuurlijk is, is het op den duur ook slecht voor jezelf.”
Aantjes is bij De Hoop verantwoordelijk voor de wachtlijst ná intake (een eerste gesprek, waarbij beoordeeld wordt of iemand überhaupt op de wachtlijst geplaatst kan worden). „De mensen die verantwoordelijk zijn voor de wachtlijst voor intake verzamelen zo veel mogelijk informatie om een besluit te kunnen nemen. Wanneer iemand die intake gehad heeft en in aanmerking komt voor een bepaalde vorm van zorg, komt hij bij mij in beeld.
Ik neem kennis van wat er aan de hand is en houd contact. Met de hele lijst ja, samen met een aantal collega’s en met name ervaringsdeskundigen.
Die informatie ververs ik steeds. Soms vertellen mensen zelf dat ze zich voorlopig wel redden. Of ik merk dat ze voldoende steun hebben aan hun netwerk, de buurvrouw of de predikant. Je kunt als hulpverlener ook op andere hulpbronnen wijzen. Er zijn veel gemeenschappen, warme plekken waar je nabijheid en steun kunt vinden van mens tot mens. Dat is ook nog eens waardiger dan het gevoel een ggz-probleem te zijn.
Met bepaalde mensen hebben we wekelijks contact zonder dat er sprake is van een gestarte behandeling, omdat het niet goed met hen gaat. Daarom noemen we dit werk ook wel de wachtverzachter.”
Heel lang was gezondheidszorg gewoon voor iedereen beschikbaar. Nu is het een schaars goed aan het worden. Hoe verdeel je dat eerlijk, als wachtlijstbeheerder. Hoe bepaal je bijvoorbeeld wat urgent is en wat niet?
Aantjes: „Als iemand echt risico loopt, psychisch of lichamelijk, moet je ingrijpen, zelfs soms met een gedwongen maatregel. Daar ben je als hulpverlener verantwoordelijk voor. Dit kun je alleen maar inschatten als je contact met de mensen hebt en weet wat er speelt. Maar dat blijft altijd een discutabel en subjectief punt.”
Aantjes vindt het belangrijk om die verantwoordelijkheid samen te dragen. „Daar heb je een goede collegiale band voor nodig, collega’s die je kunnen en mogen bevragen wanneer jij twijfels hebt over de juistheid van een beslissing. Ik voel me er comfortabel bij dat er collega’s zijn die mij zo goed kennen dat ze eerlijk kunnen meedenken als ik vraag: Had ik dat anders moeten doen, ben ik tekortgeschoten?
Bij De Hoop heeft iedere hulpverlener in elk geval regelmatig intervisie (een gesprek waarin collega’s je bevragen op je persoonlijke functioneren). En wanneer je te maken hebt met zeer moeilijke kwesties, gevallen die over leven of dood gaan, is een moreel beraad mogelijk. Dat is een gesprek waarbij je met meerdere betrokkenen een ethische kwestie uit je werk bespreekt.
„Heel lang heb ik een cliënt gehad die koos voor een levensstijl waarvan ik wist dat die risicovol was. Dan komt de vraag op je af: mag iemand onder mijn toeziend oog zo’n keuze maken? Je hulpverlenershart zegt: Ik moet hem beschermen. Dat bespreek je vervolgens met je collega’s: Ga ik hier op een goede manier mee om, heb ik nog stappen overgeslagen, moet dit anders? Zo toets je met elkaar of we alles hebben gedaan wat we konden doen. Ik heb toen ook een moreel beraad gedaan met hem en zijn betrokken ouders.
We kwamen tot diepe gesprekken over vragen als: hoe denk jij over het leven, hoe denken je ouders erover, wat zijn onze grenzen als hulpverleners, waar staan wij voor? Op die manier wordt helder waar ieders verantwoordelijkheid ligt.
Als iets direct gevaar oplevert voor de persoon zelf of voor de mensen om hem heen, geldt de beroepseed. Als jij vermoedt dat iemand zichzelf wat kan aandoen, moet je handelen, een afwegingskader doornemen met je collega’s. Dat is je beroepsplicht. Dat geldt ook voor de wachtlijst. Als daarop iemand staat die suïcidaal is en niet voor zichzelf kan instaan, moet ik dat beoordelen en ernaar handelen. Maar als iemand autonoom en wilsbekwaam is bevonden, en toch riskante keuzes maakt, is het de vraag of je daar als hulpverlener iets aan moet doen.”
Hulpverleners hebben het nodig om met elkaar te kunnen spreken als ze te maken hebben met lastige kwesties, of als ze zich afvragen of ze wel juist gehandeld hebben. Daar is volgens Aantjes nog wel winst te behalen.
„In de landelijke ggz heerst een cultuur van werkdruk, productiedruk, snelle oplossingen, behandelmodules die snel verbetering opleveren. Maar veel kúnnen wij niet oplossen, dus dan zit je meer op het niveau van verdragen van de moeite van het leven. Dat moet je met elkaar doen, elkaar daarin steunen. De werkgever moet daar ook oog voor hebben en ruimte voor bieden. Werknemers zijn zijn kostbaarste bezit.”
Zorg die problemen helpt te voorkomen
Voor Aantjes zit de hoop voor de toekomst in de preventieve zorg tijdens de wachtlijst. In het wachtverzachten dus. Dan komt er bijvoorbeeld niet na drie maanden wachtlijst iemand binnen met een depressieve stoornis, maar wordt er vanaf het begin af aan al met diegene gesproken over bijvoorbeeld een gezonde leefstijl. Hierdoor kan hopelijk voorkomen worden dat iemand heel ernstig depressief wordt. Goede zorg begint al tijdens de wachtperiode. „Wat dat betreft zijn er gelukkig mooie bewegingen gaande. We richten ons al meer op het gezonde stukje van de mens, het zelfherstellend vermogen. Leefstijlpsychiatrie is in opkomst. Daarbij wordt niet alleen naar iemands psychiatrisch ziektebeeld gekeken, maar ook naar hoe hij of zij leeft. Voeding, roken, drinken, beweging, al die dingen hebben invloed op ons welbevinden en zijn dus belangrijk om mee te wegen. Als we met de ggz in staat zijn om aan te sluiten bij die ontwikkeling is dat heel hoopvol.
We moeten toe naar een andere manier van hulp verlenen, die al begint voordat er een officiële diagnose aan te pas komt. Soms is er in de nabije omgeving van de cliënt een gezonde oplossing en hoef je niet per se in termen van problemen te denken. Mensen denken vaak pas binnen de ggz een oplossing te vinden voor hun probleem, waar ze dan ook nog een tijd op moet wachten. Maar ze kunnen al eerder aan de slag met de gezonde elementen in hun leven. Daar steun in bieden, daar verwacht ik iets van. Maar dat vraagt wel een andere manier van denken, een andere manier van hulp verlenen.”
Geloof, hoop en liefde
Op dit moment is zorg in de ggz nog erg probleemgericht. Hulpverleners kunnen behandelingen pas declareren bij verzekeraars als er een diagnose gesteld is. Wanneer je, zoals Aantjes graag zou zien, al begint met zorg terwijl mensen nog op de wachtlijst staan, moet de financiering wel anders geregeld worden.
„Er zijn gelukkig wel financieringsstromen die dit stimuleren, landelijk gezien. Maar gangbaar is het nog niet. Ik denk dat we als De Hoop kartrekker kunnen zijn, dat we laten zien dat het anders kan.
Misschien krijgen we geen geld door preventief bezig te zijn, maar onze wachtlijst wordt wel korter. Ik hoop dat het binnenkort mogelijk is dat er meer vrij te besteden budget beschikbaar is voor wachtlijstzorg. Ik geloof er in elk geval in.”
Ondertussen blijft het belangrijk gevoelens van machteloosheid bij hulpverleners aandacht en erkenning te geven. Het is allemaal niet te fixen, terwijl de verwachtingen torenhoog kunnen zijn. Aantjes: „Natuurlijk ben je machteloos. Maar je mag elkaar toch ook in de ogen kijken en zeggen: Niet alles is op te lossen.
Juist in een identiteitsgebonden instelling zijn we afhankelijk van de hoogste Geneesheer.
We leven met z’n allen in een gebroken wereld. Als we dat beseffen en daar samen over kunnen praten, helpt dat al om je werk hoopvol te blijven doen.
Het antwoord op de gebrokenheid in deze wereld, die we moeten verdragen, zijn niet de wachtlijsten van de ggz. Maar dat je met elkaar hoopt op een betere wereld. Niet dat ik onze cliënten ga bellen en plompverloren het Evangelie ga verkondigen, maar als je in de loop van een paar maanden een relatie met iemand opbouwt kun je zulke dingen wel tegen elkaar zeggen. Bij onze instelling is het gelukkig heel vanzelfsprekend dat je het over het geloof hebt.
Een van de hulpverleners die ik sprak zei: Als je alle valkuilen en alle onmacht in dit vak op een rijtje zet, kun je moedeloos worden. Maar geloof, hoop en liefde blijven over.”
Misschien kan dat de nieuwe tekst op de Dordrechtse muur worden.