De hel in de spreekkamer
Onlangs nam ik deel aan het symposium dat verbonden was aan de inaugurele rede van prof. Huijgen aan de Protestantse Theologische Universiteit. Het ging over de hel en over de verschillende wijzen waarop de hel in onze cultuur tegenwoordig aan de orde komt.
’s Middags kwam Huijgen zelf aan het woord. Zoals was te verwachten, heeft menig theoloog zich over deze oratie laten horen in de media. Trouwens, over de hel gesproken, ik verwacht niet dat veel theologen daadwerkelijk te maken hebben gehad met iemand die al in de hel was.
Psychiaters daarentegen komen wel zeer ernstig depressieve mensen tegen die hun ervaring in termen van in-de-hel-zijn beschrijven. Tenminste, beschrijven? Het is zoeken en tasten naar woorden omdat er in onze taal eigenlijk geen bestaande woorden zijn die een dergelijke beleving kunnen weergeven. Het gaat over zoiets als ”totale afgeslotenheid, verlatenheid, je zó ellendig voelen en geen traan kunnen laten”. Het is alsof de tijd vertraagd is en zelfs tot stilstand lijkt te zijn gekomen. Zelfs de uitroep van de psalmist: „’k Wou vluchten maar kon nergens heen” (Psalm 142:4 berijmd) gaat niet meer op, omdat het willen nog een beweging veronderstelt, een initiatief, en dat is er niet meer. Zelfs kiezen voor de enige ‘uitweg’, het nemen van het eigen leven, lukt niet, omdat het initiatief ontbreekt. Vastzitten in ”de-dood-die-maar-niet-komt”.
U merkt het wel aan mijn tastende spreken: het gruwelijke van een dergelijke ervaring verwoorden is eigenlijk niet te doen. De hel, als het summum van gruwelijkheid, lijkt dan een passend woord. En dan niet in metaforische zin bedoeld. Nee, men ervaart zich letterlijk in de hel!
Huijgen oreerde dat „de hel gestalte krijgt waar mensen elkaar radicaal en definitief uitsluiten en dus begint in kleinere vormen van uitsluiting en onrecht”. Nu begrijp ik ondertussen dat Huijgen onder theologen hiermee niet alleen bijval oogst. In antropologische zin zit er echter wel een diepe waarheid in deze uitspraak. Áls het zo is dat wij alleen maar bestaan bij de gratie van anderen met wie wij in relatie staan, en dat ís zo, dan betekent radicale uitsluiting in de uiterste consequentie ”de dood-die-maar-niet-komt”. Oftewel: de hel!
Ik bedoel het volgende. Wie ik geworden ben, heb ik geheel aan mensen om mij heen te danken. Dit is al begonnen toen ik „gevlochten werd in het onderste der aarde”, om met Psalm 139 (Naardense vertaling) te spreken. En is sindsdien doorgegaan. Dát wat mij typisch ”mij” maakt: hoe ik denk, me ontspan, de tijd verdrijf, verplichtingen wel of niet nakom, relaties vorm en wel of niet onderhoud, en ga zo maar door, is gevormd door wat ik in relatie geleerd heb. Zo heb ik ook gaandeweg en met vallen en opstaan leren hopen, vertrouwen en geloven.
Als zich nu een situatie voordoet van ”radicale en definitieve uitsluiting”, dan zal dit gevolgen hebben voor ons vermogen tot hopen, vertrouwen en geloven. We kunnen hierbij denken aan situaties van een zeer ernstig psychotrauma, maar ook aan de ernstige depressie waarmee ik begon. De ervaring van isolement, af- en uitsluiting, brengt het leven tot stilstand en ondermijnt het vermogen tot hoop, vertrouwen en geloof. Of deze ervaring nu van buitenaf op ons afkomt (trauma) of van binnenuit (depressie). Het is wreed om dan te zeggen: „Je moet de hoop niet verliezen, je moet vertrouwen, je moet geloven.” Kón men het maar!
Om Huijgen nogmaals te citeren: „De dreiging van de hel (…) staat altijd in het licht van de overwinning van Christus… Het gaat om een toekomst door de dood heen, om een hel die niet ontweken maar opengebroken wordt.” Ook al is het vertrouwen stukgeslagen en de hoop betekenisloos geworden. Ook al zie ik geen toekomst door de dood heen en onderga ik ”de dood-die-maar-niet-komt”. Laat er dan, naast allerlei ingezette behandelingen door betrokken en bewogen hulpverleners, toch ook de gemeenschap rond de opgestane Heere zijn die in geloof en vertrouwen de gekwelde voor de voeten van Jezus neerlegt (Markus 2:3-12).
En de hel brak open!
De auteur is psychiater.