In eigen bibliotheken poetsen presidenten hun missers weg
Bibliotheken van Amerikaanse ex-presidenten zijn meer dan een bewaarplaats van documenten. De oud-leiders kleuren er graag hun geschiedenis bij.
Donald Trump wil eerst nog een tweede ambtstermijn meemaken voordat hij gaat denken aan de bouw van een eigen museum en bibliotheek. „Maar als het zover is, wordt het een imposant bouwwerk.” Obama is daarentegen druk met de bouw van een betrekkelijk bescheiden museum.
Voor Europeanen voelt het vreemd aan dat iemand zich tijdens zijn leven druk maakt over de wijze waarop latere generaties hem zullen herinneren. In Amerika is dat niet ongewoon, vooral niet als je daar bent opgeklommen tot het hoogste ambt: die van president.
Bijna iedere president heeft zich de laatste halve eeuw na afloop van zijn vier- of achtjarige ambtsperiode beziggehouden met de bouw van een museum en een bibliotheek. Het is niet alleen een bewaarplaats voor allerlei relevante documenten, foto’s en films. Maar ook een centrum met een tentoonstelling over de geschiedenis van hun presidentschap.
Subtiel
Dat in een bibliotheek wordt opgeslagen wat aan het papier is toevertrouwd, moge duidelijk zijn. Daar valt ook niet zo veel aan te veranderen. Alhoewel, met de schifting van het materiaal kun je wel rommelen. Wat bewaar je wel en wat niet?
Belangrijker is echter het beeld dat door de tentoonstellingen in de musea wordt neergezet. Het blijkt vaak dat de prestaties van de president worden onderstreept en de missers weggepoetst –vaak subtiel, maar toch. Zo kleuren presidenten soms hun eigen geschiedenis bij.
Heldendaden
Twee voorbeelden. In de tentoonstelling in het museum over Richard Nixons presidentschap in zijn geboorteplaats Yorba Linda (California) komt uiteraard de Watergate-affaire aan de orde. Maar de schuld van Nixon aan de inbraak in het Democratisch partijkantoor krijgt nauwelijks aandacht. Wel dat hij aftrad „vanwege zijn respect voor de democratie en de constitutie”.
Een vergelijkbaar voorbeeld is de gijzeling van het Amerikaanse ambassadepersoneel in Teheran in 1980 tijdens het presidentschap van Jimmy Carter. Hij slaagde er niet in om de mensen vrij te krijgen. Een reddingsoperatie mislukte jammerlijk.
De hele affaire, die 444 dagen duurde, was de belangrijkste reden dat Carter niet werd herkozen als president. Op de dag dat zijn opvolger Ronald Reagan werd ingezworen, lieten de Iraanse leiders de gijzelaars vrij. De tentoonstelling in het Cartermuseum in Atlanta zwijgt echter over de mislukte pogingen van Carter om de mensen te bevrijden, maar zegt dat „dankzij zijn beheerste diplomatieke aanpak de gijzelaars ongedeerd vrijkwamen.”
Daarmee is overigens niet gezegd dat de presidentiële bibliotheken en musea alleen maar etalages zijn van de prestaties en heldendaden van de presidenten waardoor de historische werkelijkheid onrecht wordt aangedaan. Dat is te veel gezegd. De centra zijn terdege van belang voor de studie van en kennis over de recente geschiedenis van de Verenigde Staten.
Zoekgeraakt
Het was president Franklin D. Roosevelt die in de jaren dertig van de vorige eeuw besefte dat het nodig was dat presidentiële documenten goed zouden worden bewaard en toegankelijk gemaakt voor het grotere publiek. Hij constateerde dat in de voorgaande tijd te veel waardevolle documenten en artefacten van de overheid al dan niet opzettelijk waren vernietigd, verkocht of zoekgeraakt.
Daarom besliste de president in 1938 om een presidentiële bibliotheek op te richten in Hyde Park, New York. Hij zocht naar private financiering voor de bouw ervan en droeg de bibliotheek met al haar bezittingen over aan de National Archives and Records Administration (NARA).
In 1955 besloot het Congres door middel van de Presidential Libraries Act om deze traditie in te zetten voor toekomstige presidenten. Daarmee is niet alleen gegarandeerd dat belangrijke presidentiële stukken voorgoed bewaard worden, maar ook dat ze toegankelijk blijven voor het publiek.
Behalve officiële documenten bestaat een groot deel van de collecties uit persoonlijk werk en bezittingen van de president. Denk aan werkagenda’s, ondertekende wetten, persoonlijke briefwisseling rond een wetsvoorstel en officiële perscommunicatie.
Grote publiek
Vanzelfsprekend komen na afloop van de presidentiële ambtstermijn niet direct alle stukken beschikbaar. In alle gevallen geldt dat de documenten op zijn vroegst pas na vijf jaar toegankelijk worden voor het publiek. Wie stukken wil inzien uit de regeerperiode van Donald Trump moet dus sowieso wachten tot 2026.
Archivarissen inventariseren eerst alle documenten en beoordelen vervolgens welke stukken wanneer vrij komen. Dat proces van classificatie, beschrijving en het ter beschikking stellen van materiaal, neemt vaak al meerdere decennia in beslag. De bibliotheken van presidenten die voor 1950 aan de macht waren, zijn nu zo ongeveer voor 90 procent beschreven en beschikbaar; die van bewindslieden die tussen 1950 en 1980 regeerden, zijn voor de helft verwerkt en de bibliotheken van presidenten die vanaf Reagan in de VS aan het roer stonden voor nog geen 50 procent. Zolang die inventarisatie niet heeft plaatsgevonden, kan het grote publiek de stukken niet inzien. Alleen wetenschappers krijgen soms toestemming ze te raadplegen.
Grandeur
Over het eigendom van de stukken is in het verleden veel te doen geweest. Tot 1978 waren presidenten en juristen van mening dat de gegevens die door de president of zijn staf waren gemaakt het persoonlijke eigendom van de president bleven. Hij kon ze dus meenemen als hij zijn ambt verliet.
Dat veranderde met de Presidential Records Act van 1978. Daarin werd bepaald dat stukken die te maken hebben met de presidentiële taken eigendom zijn van de regering in Washington. Nadat de president zijn ambt heeft beëindigd, neemt de archivaris van de Verenigde Staten deze stukken in bewaring. Wel mogen die dan worden ondergebracht in de presidentiële bibliotheken.
Bijna alle presidentiële bibliotheken en musea zijn gevestigd in de thuisstaat en vaak dan in de woonplaats van de president. Niet in het nationale regeringscentrum Washington. In een aantal gevallen zijn de locaties ook de plaatsen waar de betreffende presidenten begraven liggen. Dit geldt voor de presidenten Hoover, Truman, Eisenhower, Nixon, Reagan en Bush.
Financiering
Presidenten zorgen zelf voor de financiering en de bouw van hun bibliotheek en het museum. Duidelijk is dat zij daarvoor gelden werven bij rijke vrienden en sponsors. Tegelijk proberen de meesten ook met hun museum en bibliotheek een zekere grandeur uit te stralen. Ronald Reagan was daar een meester in. Qua oppervlakte heeft hij de grootste bibliotheek.
Het centrum dat Barack Obama vlakbij Chicago laat bouwen is beduidend kleiner. Hij zegt geen behoefte te hebben aan zo’n groot centrum. Obama wil de geschiedenis ingaan als de eerste president van wie de hele bibliotheek en het complete archief zijn gedigitaliseerd. „Een laptop is genoeg”, zei hij enkele jaren geleden. Of zijn opvolger Trump hem op dat punt zal volgen? „Zeker niet”, zeggen Republikeinen. „Als Trump een museum bouwt, zal het groot zijn.”